30-09-2015

120 Woorden September 2015

120 Woorden (120W) is een website gerund door vrijwilligers waarop ik kleine stukjes van exact 120 woorden plaats. Meestal aan de hand van opgelegde themawoorden.
Motto 120 Woorden: Er wordt veel te veel geschreven en daardoor veel te weinig gelezen. Weg met de breedsprakigheid. 120 woorden is precies genoeg.


US closed (01-09-2015) (Themawoord: Pergola)

John, Richard, Paul, en George stappen uit de auto. Ze zijn net op tijd voor de herendubbel. Uit de gele auto halen ze zelf hun tassen. Daar mag niemand aankomen. Hopelijk wordt er vandaag met Tretorn gespeeld. Keiharde ballen. Daar houden de vier jongens van.

Intussen is ook de tegenstander gearriveerd en kan iedereen zich opmaken voor de grote finale. Ron, Keith, Charley, en Mick zijn er klaar voor. Ze dragen een rood tenue met grote tong.

Scheidsrechter is Pjotr Pergola. Maar dat is verder niet van belang. Zijn naam genoemd is voldoende voor een medaille na de wedstrijd.

De afloop is bekend. Toch? In de laatste set winnen de groene hairy boys uit Liverpool. Zij hebben uiteindelijk meer hits.


Mijn pergola is van goud (01-09-2015) (Themawoord: Pergola)

Nieuws. In de muziekarchieven van Johnny Hoes (platenbaas in ruste) is onlangs door zijn nazaten een belangrijke ontdekking gedaan. De familie heeft aanvankelijk geprobeerd het nieuws stil te houden, maar helaas, persmuskieten van Telegraaf en Story zaten er bovenop. In de archieven is een bijzondere opname ontdekt van een befaamde zangeres. Ben even haar naam kwijt. Het is een autobiografisch lied. De familie van Johnny is momenteel in conclaaf met nazaten van de befaamde zangeres of de opname uitgebracht mag worden. De rioolratten hebben inmiddels ontdekt dat er onderzoek is gedaan naar een pergola in de buurt van Stramproy. Er zou een stuk hout ontbreken. Essentieel voor waarheidsbevinding en authenticiteit van de recente opname, aldus de advocaten van de zangeres.


Nou ja! (03-09-2015)

Er loopt een rare vogel over mijn stoep. Ik kan hem niet helemaal plaatsen. Hij wappert met zijn vleugels, een beetje schuw, vlak boven de stoep. In grote vertwijfeling. Zal ik wel of zal ik niet? Dat zie ik hem denken. Maar vogels kunnen helemaal niet denken. Waarom dan die vertwijfeling? Kan ie eigenlijk wel vliegen. Of is het zo’n twijfelgevalletje, zo’n last-minute beslissertje, die pas bij dreigend gevaar net op tijd wegvliegt? Het kan natuurlijk ook zijn dat ie gewoon honger heeft. Maar dat eigenlijk niet durft toe te geven. Zo van, ik zie je wel, maar ga toch wegvliegen. Die ouwe mik van jou die blief ik niet, ik ga er bijna van over mijn nek. Nou ja!


Bittergarnituur (04-09-2015)

Bitter. Zo smaakt soms succes. Liever verkies ik zoet. Het is maar hoe het binnenkomt. Voor of achter op de tong. En niet in een keer. Heel even moet het door de mond rollen. Om het dan te koesteren in de hersenpan.

Lekker laten braden, stoven, of bakken. Gewokt succes. Niet meteen doorslikken. Maar goed proeven op de tong. Maak van het succes heel even tongfilet. Ontgraat het en snijdt de harde kantjes ervan af. Je krijgt het immers niet dagelijks toebedeeld. Een gezond portie succes.

Smaakt het na goed kauwen dan nog bitter, dat succes? Dan is mogelijk het vet aan vervanging toe. Oud mondvet verbittert ieder garnituur. Ook zoetigheid helpt dan niet meer. Zelfs pepermunt kan bitter smaken.


Voor eeuwig naar de knoppen (08-09-2015) (Themawoord: Knop)

Er gebeurt niets. Nogmaals druk ik op de knop.
“Ik denk dat de knop naar de knoppen is.”
“Waarnaartoe?”
“Naar de knoppen.”
“Echt?”
“Echt!”
“Ver weg?”
“Heel ver weg!”
“Komt ie nog terug?”
“Vast!”
“Ik mis hem nu al.”
“Ik ook.”
“Hij was altijd vriendelijk.”
“Zeker!”
“En klef!”
“Hoezo?”
“Nou, je weet toch wel wat ik bedoel?”
“Nee.”
“Dat ie zich altijd liet betasten.”
“Ja, ja, dat klopt. Hij liet zich graag aanraken.”
“Hij ging ook echt iets met je aan.”
“En uit!”
“Ja, ook uit. Aan en uit. Gelijk een knipperlicht.”
“Altijd kortstondige relaties.”
“Ja, het duurde nooit erg lang.”
“Zou hij nog ooit terugkomen?”
“Ik denk het niet.”
“Voor eeuwig naar de knoppen?”
“Voor eeuwig naar de knoppen!”


Knoppijn (09-09-2015) (Themawoord: Knop)

De knop omdraaien. Ik kan het niet. Weet niet eens waar die zit. Veel mensen kunnen het. De knop omdraaien. Soms voor even, soms voorgoed. Last van lage rugpijn? Ik draai even mijn knop om en dan heb ik nergens meer last van. Waar zit die knop mensen? Ik wil hem ook. Lijkt me de ultieme oplossing voor een hele hoop problemen. Last van de buren? Ik draai even mijn knop om. Dat wil ik ook! Last van de kinderen? Geen enkel probleem, ik draai gewoon even mijn knop om. Als ik die knop zou bezitten. Ik zou hem pijn doen. Echt. Tot tranen toe zou ik hem bewegen. Kon ik hem maar ergens kopen. Maar waar? Bij een knoppenwinkel?


Knap (10-09-2015) (Themawoord: Knop)

Patverdamme, mijn knap is kopat. Hij daet niet wot ik wil. Net nu ik hem het hordste nadig heb, loot ie mij in de steek. Het lijkt wel af ie mij vaar de gek haudt. Die klate knap. Of iemond heeft zitten klaten met mijn taetsenbard, dat is aak gaed magelijk. Het is in ieder gevol knop irritont. Door woor ik een A wil tikken tikt ie een O en vice verso. Ik ward er helemool gestaard von. Ben ap zaek gegoon noor een tongetje om de taetsen ap mijn taetsenbard te vervongen, moor zaols u kunt zien lieve lezer, het is mij heloos nag niet gelukt. De woterpamptong wil niet echt meewerken. Nag even praberen met de cambinatietong. Zucht.


Knopje (11-09-2015) (Themawoord: Knop)

De knop is het meest overschatte lichaamsdeel van de homo sapiens. Als homo ludens vraag ik me af of dat ook geldt voor de homo naledi. Er zijn zoveel lichaamsdelen gevonden bij de recente ontdekking van deze nieuwe mens dat daar ook het knopje bij moet zitten. Ik zeg met nadruk knopje want deze mens was erg klein.

Bij de man extern, bij de vrouw intern gepositioneerd, kan de knop zorgen voor extase, in sommige gevallen euforie, mits juist gestimuleerd. Dat zegt de homo erectus. De homo florensis betwijfelt dit dan weer. Zwaar overschat die knop. Maar ja, net als de homo naledi is de homo florensis klein van stuk. Gezegend met een klein knopje. Daar zit precies de overschatting.


Joost mag weten (11-09-2015)

Joost mag weten
Weten wat niet is

Stilte in de lucht
Rumoer op aarde

Wankel en vrij
Gevangen evenwicht

Twee gezichten
Zwart en wit

Grijzen taboe
Kleurrijke passie

Wat een mens niet kan
Bevroren in de sneeuw

Kunst van leven
Leven van kunst

Worstelingen in een mensenleven. Niemand is het vreemd. Bedankt Joost, voor wat je achterlaat. Jouw dubbelheid en hersenmanie heeft jou lastig achtervolgd. Nu is het aan de aardlingen om daar vrede mee te hebben. Troost aan nabestaanden, vrienden en familie. Woede ook. Verdriet dat gaat nog komen. Verdriet om een mooi mens, een talent. Jij bracht de schone kunsten voor mij een stukje dichterbij. Anders, ontwapenend, passioneel. Het licht achter de duisternis. Hopelijk hen je het gevonden.


Verschijningsvormen van twijfel (14-09-2015) (Themawoord: Twijfel)

Zal ik wel of niet vandaag of morgen spontaan of berekend met potlood of pen in de kamer of keuken een boeiend of saai epos of gedicht boetseren of borduren op papier of mijn tablet? Bewust of onbewust vraag ik me af, nee, ik weet het zeker, dat ik ooit of nooit de column van mijn leven zal schrijven, in de weet of met fantasie dat de lezer er alles of niets van zal begrijpen. Zal ik dan wel of niet een verklaring geven van mijn schrijven, of laat ik hem of haar in het ongewisse? Fantasie mag nooit weten worden en weten liever geen fantasie, want wie wil nu niet of wel verschijningsvormen van twijfel voor eeuwig zeker zien?


Twijfeltoren (14-09-2015) (Themawoord: Twijfel)

Vandaag een bezoek gebracht aan de grote Twijfeltoren. Wat stond ie er weer mooi bij. Onderaan de voet was een groot geel circus neergestreken. Gekke clowns op gekke fietsen. Ze staken allemaal in het geel en staken trots hun linkerarm omhoog. Het leek wel een soort ode, een groot geel saluut dat ze aan iets of iemand brachten. Ik vroeg me alleen af aan wie. Waar gaat dit over? Vroeg ik aan een Parisien. Ik zag hem twijfelen bij zijn antwoord. Een hekel heb ik daaraan. Aan mensen die grote twijfel leggen in beantwoording van op zich niet zo’n moeilijke vragen. Hij verwees me door naar een kerk. De Sacre Coeur Sans Doute. Daar zou ik mijn antwoord wel vinden.


Herinneringen uit een ver verleden (15-09-2015)

Ik word wakker op de kleuterschool. Vreemd. Mijn bed staat middenin het klaslokaal. Alle kindertjes zitten om mij heen. Net als de juf.

‘Mien, lees eens iets voor?’, roept de juf.

Maar dat kan ik helemaal niet. Ik zit nog op de kleuterschool. Hoe kan de juffrouw dat nu van mij vragen.
Ik zie mezelf mijn vinger opsteken.

‘Nee Mien, je mag niet naar het toilet, je bent net geweest!’

Ik voel het water in mijn broek lopen. In de klas ruikt het nu naar urine. Het stinkt. Bah.

‘Een verhaal Mien, we willen een verhaal horen.’

De juffrouw heeft zich voorover gebogen en legt haar oor vlak bij mijn mond.

‘Doe maar iets van Pinkeltje!’

Langzaam glij ik weg.


Ik,twijfel nooit (17-09-2015) (Themawoord: Twijfel)

Ik twijfel nooit. Weet alles zeker. Alles is simpel. Een plus een. Is toch twee? Waarom daaraan twijfelen? Heeft geen zin. Zeker weten gewoon. Er voor gaan. Geen laf gedoe. Staan voor iets. Linea recta volgen. Befehl ist Befehl. Ook naar jezelf. Nadenken komt later. Tijd voor oorlog. Twijfel leidt af. Waarom daaraan toegeven? Voor de finish. Flink gas geven. Schip strandt anders. Dat kan niet. Dat mag niet. Een, twee, drie. Volle kracht vooruit. Opletten op school. Alles goed leren. Netjes tanden poetsen. Gehoorzamen aan alles. Altijd braaf zijn. Alleen zeker weten. Houd twijfel buiten. Ik weet het. Het klinkt saai. Koet ke koet. Rucksichtlos er tegenaan. Niet meer omkijken. De finish nabij. Ik twijfel nooit. Weet ook niet.


Leeglopen (21-09-2015) (Themawoord: Gieter)

Ik heb alles verzameld en zorgvuldig bewaard. In gedachten vergaard. In kartonnen dozen. Zo ook mijn hoofd. Emotie kon er niet meer bij. Grenzen moest ik stellen. Dat zette mij onmiddellijk aan het denken. Moet ik mijn gedachten nu aan gedichten of aan proza schenken?

Niemand die mij geloven zal. De tuinman verdrinkt in zijn eigen gras, zonder zwemvest in zijn blote bast. De lompe visboer die de wolken wiedt, de koning en zijn prinses, ze staan naakt wedergekeerd in schaduw en in licht. Allen, ja allen hebben ze de oren dicht. Volgepropt met modder, pier en Bibelebonse pap.

Zodra mensen langzaam leeglopen als een gieter, is er niemand meer die horen wil. Alleen al daarom heb ik alles bewaard.


Koeienwijsheid (21-09-2015) (Themawoord: Gieter)

Geheugen, zo lek als een gieter. Dat komt omdat ik niet genoeg gras eet. Onderzoek heeft onlangs aangetoond dat het eten van gras de hersenen stimuleert. Het vergroot ook de opnamecapaciteit. Hoe dat kan? U denkt vast die is zo dom als een koe. Maar koeien zijn helemaal niet dom. Het zijn juist zeer intelligente beesten. En ik zal dat aantonen. Op dit moment schrijf ik naar het woord vijftig toe. Toe dan. Tel het maar na? Was het de eerste of de tweede toe waar vijftig op landde. Aha. Nu twijfelt u. Als u het natelt voelt u zich misschien dom. Maar als u het niet natelt dan wordt de domheid zeker niet weggenomen. Koeien zijn zo dom niet.


Baantjes (22-09-2015)

Dat heb ik weer. Disleksi. Een bizondere vorm ook nog. Ik voeg soms letters toe aan bestaande en niet-bestaande woorden. Ingewrikkeld, ik geef het toe. Soms laat ik ook lettes weg. Laat dat nou net in het zembad gebeuren. Ik trek daar iedere week baantjers. Crimineel hoe ik mijn best moet doen om een baantjer uit te zemmen. Waarom? Omdat er allemaal slagroomschepen in mijn vaarwater zemmen. Heel irrrrrritant. Ze zemmen ook nog vaak naast elkaar. Dan praten ze over kinderen en eten klaarmaken, of andersom. Soms duik ik dan maar onder hun door. Ik duik dan vlak voor hun gezicht weer boven water. Als ik heel boos ben sla ik ook nog even met mijn platvoeten op het water.


In klei gegoten (23-09-2015) (Themawoord: Gieter)

Een handvat, een tuit, een vulopening en als het even kan een broes, dat moet ie allemaal bevatten. Grootte pakweg 15 liter. Eerst draai ik een flinke buik. Terwijl de klei door mijn vingers glijdt denk ik na over de afwerking. Glazuren? Ja. Wel zo handig met alle glazuren regen die tegenwoordig valt uit hevige wolkbreuken. Ik besluit meteen een trechter te kleien. Hoe moet anders die regen in de vulopening vallen? De tuit moet boven de buik uitkomen. Anders loopt ie spontaan leeg. Ik spreek uit eigen ervaring. Alle vaten moeten goed communiceren en ook het freatisch vlak overstijgen. Gelukkig is mijn tuin hoog gelegen. Nu nog hopen dat ie in de oven past. Mijn in klei gegoten gieter.


Zo lek als een ... (24-09-2015) (Themawoord: Gieter)

Zeef. Nee, mandje. Nee, vergiet.
Ja, hoe zit het nou?
Niet.
Hoezo?
Nou, het is toch lek?
Lek als lekkend of lek als verklappend?
Nou, gewoon.
Letterlijk of figuurlijk?
Ik kan niet meer volgen.
Lek?
De hersens ja.
Die kende ik nog niet. Lekkende hersens.
Nou, gewoon. Als het geheugen je in de steek laat is het lek.
Als een vergiet?
Nee, als een mandje.
Je vergeet de zeef.
Nou nee, niet echt. Hoewel? Ik heb wel eens kokende hersens. Dan is het wel handig zo’n zeef. Voor het goed afgieten van kokend hersenvocht werkt dat wel fijner.
Ja, ja, het werkt allemaal nauw.
Ik ga er weer eens vandoor.
Waar naar toe?
Tuincentrum.
Hoezo?
Heb een lekke gieter.
Oh.


Bosnemers gezocht (28-09-2015)

Vandaag door het bos gelopen. Ik struikelde voordurend over de paddestoelen. Wat een rotdingen. Glad en glibberig en ze blijven ook nog eens plakken onder je schoenen. Eikels en denneappels, ook al zoiets. Dat niemand die troep eens even opruimt. Naast boswachters zou ik graag bosopruimers willen introduceren. Mensen die de takken van het pad afhalen en met een bosbezem de bladeren van de paadjes vegen. Gezond werk in de natuur. Belonen met de opbrengst uit het bos. Wel zo verdiend. Het bos geeft en neemt. Ook goed voor, of is het nu tegen, de werkeloosheid? Enfin, u weet wel wat ik bedoel. Uiteraard hoeven de werknemers, of moet ik zeggen bosnemers, niet te werken bij vorst. Ze krijgen vorstverlet.


Retroscoop (28-09-2015) (Themawoord: Retro)

Daar zit ik dan. Brilletje op, drie D. Chips en cola heb ik in het te kleine gat van de armleuning gefrot. De muziek klinkt oorverdovend hard uit de boxen. Sound rolt dolby surround door de zaal en kaatst terug op de kale muren. Het zwarte doek dat rood gekleurd is in mooi velours, trekt langzaam open. We gaan beginnen! Pauwen lopen met opgeheven knikkende nekjes over de bühne. Nooit gedacht dat wij nu al getrakteerd zouden worden op het nieuwste bont. Maar eerst gaan we nog even retro. Ik weet niet hoeveel bontjes passeren de revue. En al degenen die nog leven, komen even tot leven. Retrospannend vind ik het allemaal. Ik hoor de filmspoel achter mij rollen, retropolygoon.


In mijn element (30-09-2015) (Themawoord: Retro)

Ik tuur naar het plafond dat over de hele lengte en breedte bedekt is met een grote zwarte uit elkaar getrokken netkous. Een gatenweb omkleed door zwarte draden, hier en daar aan elkaar geknoopt met schoenveters. Waar zit nu toch die spin? Grote glazen bollen in groen, bruin, blauw en rood die op het net liggen, glinsteren fel door foute lichtspotjes. Het lijken grote ogen van een gevaarlijk insect. Maar het is niet de spin die ik verwacht. Bob Dylan murmelt poëtische woorden onder de naald van mijn pick-up. Zijn rauwe bronzen stem gaat een gevaarlijk duel aan met het Shure-element. Dat wint ie vol overtuiging. Geen enkel antwoord zweeft meer in wind. Ik blow en droom mezelf helemaal retro.


Maerten en Oopjen dansen de boogie woogie (30-09-2015)

Maerten Soolmans en Oopjen Coppit ze dansen samen de boogie woogie en dat doen ze voortaan hun leven lang. Gekleed in rokkostuum rocken ze samen afwisselend in grote balzalen, heel kunstig. Het heeft even geduurd en het mag wat kosten. We drinken er feestelijk een glaasje Mouton-Rothschild bij. Doe eens gek. Een uitstekende pure cabernet sauvignon, rood uiteraard. De favoriete kleur van good old Rembrandt. Hoe zou hij het licht nu laten schijnen op de gezamenlijke aankoop van het Louvre en het Rijks. zou hij ooit een vermoeden hebben gehad dat de beide portretten Maerten en Oopjen ooit 80 miljoen per stuk zouden opbrengen. Wat een huwelijksgeschenk. Om van te dromen toch? nu maar hopen dat het veel bezoekers trekt.

Columns van Harrie (September 2015)


Steenmannetjes / Verkeer / 21-09-2015

Zijn het sneeuwmannetjes die ik zie? Ik ben het spoor even bijster. Dit landschap komt mij bekend voor, maar ergens ook weer niet. Nee, het zijn geen sneeuwmannetjes. Het zijn steenmannetjes, besneeuwd. Het zijn platte keien op elkaar gestapeld bedolven onder sneeuw. En het rare is, ze dragen rood-witte strepen, twee om precies te zijn, aan beide kanten. Dat veronderstelt dat je ze aan beide zijden kunt benaderen, die steenmannetjes. Zo heb ik ze voor het gemak maar even genoemd. Vanuit de verte houden ze de wacht en lokken de wandelaar, al dan niet verdwaald. Ik maak nog iets anders op uit de uitgestippeldheid waarmee de mannetjes in het landschap geplaatst zijn. Ze vormen een route, het kan niet anders. Ze nemen me bij de hand de mannetjes, niet bij de neus mag ik hopen, want ik behoor toch echt op dit moment tot de categorie verdwaalden. Ik overweeg nog even naar mijn TARDIS te lopen. Maar ach, die loopt niet weg. Hij steekt al dan niet besneeuwd toch zeker twee meter boven de steenmannetjes uit. Zolang ik niet te ver wegloop blijft mijn transportvriend onder handbereik.

Ik kijk naar de lucht en zie dat deze wolkloos is. Daar houd ik nu van, wolkloze luchten. Ben in ieder geval nieuwsgierig waar de steenmannetjes me toe leiden. Achter de bergen zie ik langzaam de zon opkomen. Dat geeft in ieder geval licht en warmte. Geen enkel steenmannetje is hetzelfde en ik weet nu ook ineens waaraan ze mij doen denken. Aan vakantie die ik ooit met mijn ouders vierde op het vaste land. Ergens in Europa, ik dacht Zwitserland of Oostenrijk, maar ik kan me vergissen. Maar waar ik me nu bevind kan nooit sprake zijn van vast land, laat staan het aloude Oostenrijk of Zwitserland. Daarvoor heb ik te lang door de ruimte gezworven. De gedachte werpt me wel terug naar een ver verleden. Geen idee ook wie er het eerste was. Oostenrijk of Zwitserland. Ik voel sterk de neiging om het even op te zoeken in mijn TARDIS. Ja, die is onlangs geupdate met de nieuwste snufjes op technologisch en informatica gebied. Ik kan natuurlijk ook opzoeken via mijn TARDIS waar ik me precies bevind. Maar dat vind ik te makkelijk. Ook ik moet mijn leven als wizzard 24/7 waarmaken. Ook ik word een jaartje ouder, al valt dat in het niet ten aanzien van mijn ruimtelijke leeftijd. Maar nu ik me op moedertje aarde bevind voel ik me stokoud. Deze aarde vreet namelijk energie.

Ik zie de steenmannetjes nu een brede glimlach trekken. Ze krijgen me echter niet klein die monsterkeien. Ik heb een donkerbruin vermoeden wat zich achter de berg bevindt, die ik nu opklim. En ja hoor, bovengekomen lonkt een volgende berg. Het is een land van berg en dal waarin ik me bevind. Een look-a-like Oostenrijk of Zwitserland. Ware het niet dat de steenmannetjes kunnen praten. Een rare taal, maar met wat moeite en de taaltranslator die ik altijd bij me draag, kom ik veel te weten. Ik bevind me in Trakdurbia en achter de volgende berg zal het ophouden. Ik kan niet wachten. Trakdurbia heb ik lang niet meer bezocht. Het is een land dat zich voortdurend uitbreidt. En ook nu is het goed mogelijk dat de grens zich mogelijk oprekt. De steenmannetjes wijzen me de weg. Sommige dragen nu een sjaal. Dat is geen goed teken. Het zijn geen sjaals voor de kou, maar sjaals om virussen buiten de houden. Ik overweeg heel even om terug te gaan naar mijn TARDIS. Maar eigenlijk is het daarvoor te laat. Ik zit in dubio. Wat zal ik kiezen? De grens verder opzoeken en verkennen met het risico een virus op te lopen of toch maar een andere weg kiezen. Het laatste virus heeft drie maanden mensentijd in mij rond gewoekerd. Dat wil ik niet nog eens meemaken. De andere optie, een andere weg kiezen is misschien de beste. Ik sla bij het eerstvolgende steenmannetje linksaf. Niet rechtdoor, zoals de rood-witte markering mij wil doen geloven. Het steenmannetje kucht gevaarlijk luid. Het klinkt als een waarschuwing, maar ik trek mij er niets van aan.

Maar goed dat ik de andere weg gekozen heb. Trakdurbia laat ik snel achter me. De grens sluit zich onmiddellijk. Ik kan niet meer naar mijn TARDIS realiseer ik me ineens. Ik sta er nu toch alleen voor. Als het goed is loop ik nu linea recta naar Frontportalis. Bij ruimtekunde op school heb ik altijd goed opgelet. Links van Trakdurbia ligt Frontportalis. Zeker weten. En in Frontportalis is het leven goed. Bijna hemels om het maar eens aards te zeggen. Ik besluit dan ook om hier een pauze te nemen. Vierhonderd jaar zwerven door de ruimte heeft me toch wel erg vermoeid. Vanuit Frontportalis ben ik ook moeilijk bereikbaar. Zeker zonder TARDIS. Ik geniet voorlopig van welverdiende rust. Snel zend ik een korte Steenmannetjes-rapportage inclusief virusverwachting in Trakdurbia naar mijn thuishaven. Ze moeten wel weten waarom ik zolang wegblijf. Mijn plek kan in no-time zijn overgenomen in Galactica 7.0. En dat wil ik niet.


De maan en de andere kant / Verkeer / 27-09-2015

‘Ground control to doctor Tom …’
‘Ground control to doctor Tom …’

Snel ren ik naar mijn Tardis en gooi de deur open. Maar helaas, ik ben net te laat, de hoorn ligt van de haak.

‘Piep, piep, piep, piep …’

Snel ren ik weer naar buiten. Het is volle maan. Maar niet lang meer. De zon kan ieder moment voor de maan kruipen. En ik weet wat dat betekent. Het telefoontje had me mogelijk kunnen redden. De andere kant had mij ongetwijfeld een locatie kunnen doorgeven om te schuilen. Een andere planeet, of in het ergste geval een ander lichtstelsel.

Vol spanning wacht ik de gebeurtenissen af. De maan ziet er op dit moment knaloranje uit en lijkt uit haar voegen te barsten. Best wel eigenaardig. Ik ben speciaal op missie gezonden om het natuurwonder op aarde te aanschouwen. Maar of ik er nu zo blij mee ben. Ok sla mijn lange sjaal nog maar eens keer extra om mijn nek, het is best koud bij deze volle maan.

‘Ground control to doctor Tom …’

Ik gooi de deur open en pak de zwarte hoorn die aan de glibberkabel hangt snel vast en leg hem aan mijn oor.

‘Ground control to doctor Tom …’

‘Ja hallo, met Tom … Ehhh … Doctor Who … Hoe weet u dat …’

‘Dear Tom, ga onmiddellijk richting Jupiter en land daar, we nemen zo snel mogelijk contact met je op, doei!’

Godverdomme, dat heb ik weer. De andere kant geeft weer eens net niet genoeg informatie. Ze nemen niet eens de kans om een praatje met me te maken. Ik besluit toch nog even te wachten. Ben niet voor niets naar het spektakel op aarde gereist. Deze missie wil ik toch nog wel eventjes volbrengen.

Had ik het maar niet gedaan. De oranje maan blaast zich steeds verder op. Ik zie nu ook duidelijk het vlekkenpatroon waar de andere kant het over had. De sinaasappelhuid op de maan voorspelt niet veel goeds. Ik heb geen tijd meer om weg te raken. Dit voelt niet goed. Ik zie een groot mes door het hemelruim schieten. Wat een gevaarlijk ding. Met grote kartels. Kartels zo groot als haaienvinnen.

Ik duik weg achter een boom. Het mes hakt in op de maan en begint deze dwars door midden te snijden. Nu is het echt wegwezen. Als de maan in twee splijt hebben we twee halve manen. En dat betekent oorlog in het heelal. Dat mag duidelijk zijn. Had ik nu maar geluisterd naar de andere kant.

Het mes snijdt aan twee kanten. De maan valt doormidden. In twee helften botst ze tegen de aarde. Ik hou me vast aan de boom. De aarde kantelt en ik bungel samen met de boom onderaan. Ik kan twee dingen doen. Vasthouden of loslaten. Ik kies voor het laatste en vlieg door de ruimte onder de aarde. Heel even geeft me dat een zweverig gevoel. Totdat ik opgevangen word in mijn eigen Tardis. De wereld ondersteboven. Veilig vlieg ik verder. Zeker weten dat de andere kant een aandeel had in deze actie. Terwijl we terugvliegen naar de andere kant schrijf ik mijn rapportage, bij gebroken maan.


Reïncarnatie / Uitdaging van de maand / 28-09-2015

Terugkeren in vlees, dat werd mij meegegeven door de andere kant. Ik denk wat krijgen we nu. Wat is vlees? En waarom moet ik terugkeren in vlees? Naar de aarde kun je het beste gaan. Daar hebben grote vleeseters rondgelopen en nog. Ik begreep er niets van. Wanneer dan? Hoe lang geleden? Meer dan duizend jaar? In aardjaren gerekend? Een lichtjaar? Een kwart lichtjaar? Het doet er niet meer toe. Ik ben er nu toch. Dan maar aan de slag. Ik laat me informeren door mijn Tardis en door de andere kant. Ik krijg al gauw wat tips door. Iets met bibliotheken en Wikipedia. Daar moet ik zoeken. Fysiek of digitaal, ik kan twee kanten op. Ik kies voor de digitale, wel zo makkelijk en ik kan hem vanaf mijn Tardis besturen. Het wereld wijde net. Maar al snel kom ik erachter dat het wereld wijde net het net niet is. De moderne speeltjes van moeder aarde lopen voortdurend vast en vormen een bron van grote ergernis. Dan toch maar naar de bibliotheek. Maar welke? Er zijn er zoveel. Ik kies voor de Koninklijke. Het heeft iets deftigs en royaal. Bovendien heb ik me laten vertellen dat de voormalige koningin, nu heet dat prinses geloof ik, daar nog regelmatig komt. Een erudiete vrouw ook. Misschien dat zij me kan voorlichten. Ik heb begrepen dat zij in haar regententijd ook altijd het naadje van de kous wilde weten. Een vrouw naar mijn hart.

In de bibliotheek word ik snel wegwijs gemaakt door de bibliothecaris. Maar niet voordat ik lid gemaakt ben. Of ik een identiteitsbewijs bij me heb? Ik zeg, ik kom niet van deze aarde, niet van Mars en niet van Jupiter. Ik toon mijn intergalactisch paspoort en gelukkig neemt de bibliothecaris het voor lief. Hoewel hij mij niet kan opnemen in het administratiesysteem, locatie galactica is geen gekende optie, besluit hij mij toe te voegen in een vrij veld. Beroep: doctor. Adres: galactica kent geen postcode en geen huisnummer. Geboortedatum en -plaats: ik heb werkelijk geen idee. De bibliothecaris besluit overal kruisjes te zetten. Er moet per slot van rekening wel wat ingevuld worden. Anders raakt de administratie in de war. Dat vind ik prima. Ben ik tenminste ook niet direct opvraagbaar. Sorry, lezer, maar beroepsdeformatie van de bibliothecaris maakt dat dit stukje tekst een beetje ingewikkeld en saai overkomt. U en ik moeten het er maar even mee doen. Ik ontvang een mooi pasje en heb nu toegang tot alle zalen van de bibliotheek. Mijn speurwerk kan beginnen. Wat is vlees? Dat is voorlopig de hoofdvraag. De bibliothecaris schudt zijn hoofd. Een onmogelijke zaak om vlees in een keer te bevatten. Hij fluistert mij in om een onderverdeling te maken. Het vlees zogenaamd in kleine stukken te hakken. Hij stelt voor om bij het begin te beginnen. Het vlees bestaat al lang. Een mensenleven lang. Zelfs voor de mens op aarde kwam was er al vlees. Terug in de geschiedenis beginnen we bij het vlees van dinosaurussen. Ik wil het toch wel groot aanpakken. Reïncarneren komt dan wel later. Ik zou ook niet weten hoe een dinosaurus teruggestopt kan worden in vlees. Ja, in heel veel beesten of mensen. Maar dat is niet goed voor het evenwicht op aarde. We willen de boel wel een beetje in balans houden.

Ik stel de bibliothecaris gerust. Ik zie duidelijk dat hij moeite heeft met de materie. Zijn hoofd kraakt. Het mijne daarentegen maakt overuren. Ik begin al snel het principe van reïncarnatie te bevatten. Volgens mij is de bibliothecaris er al mee begonnen. Hij kruipt terug in zijn eigen vlees. Kookt zichzelf in zijn hete brein, dat via de oren veel stoom afblaast. Nu snap ik ook waarom aardlingen die chips aan hun hoofd hebben hangen. Het is niet alleen een tuitje om te horen maar ook om af te gieten. Enfin. Tijd voor mezelf om met deze wijsheid terug te keren naar de andere kant. Ik reïncarneer mezelf in mezelf. Reïncarneren in een ander vind ik zo’n gedoe. Bovendien bevalt de zak vlees waarin ik mij bevind uitstekend. Niet te zwaar en best wel goed ogend, zeker als ik de rest van de aardlingen beschouw. Nog heel even overweeg ik om in een vrouw terug te keren. Maar dat wordt te complex. Van zwak vlees is de andere kant ook niet gediend. Zoveel is zeker. Mijn Tardis is ook in de tussentijd gereïncarneerd. Was ie eerst blauw, nu is ie rood, met spierwitte randjes. Het lijkt wel een grote vierkante biefstuk. Ben benieuwd of het vliegen daarin gaat lukken. Het is eventjes wennen, de nieuwe kleur. Het steekt in ieder geval veel beter af tegen de blauwe lucht. De bibliothecaris en de oude koningin zwaaien me uit. Ik vraag me nu ineens af uit welk vlees zij gekneed zijn. En gaan ze straks verder als hammetjes of koteletjes? Vleesgeworden realiteit. Het blijft een maffe aarde.

Dit is mijn uitwerking van een Schrijfveer van de maand september.


Columns van Harrie zijn geschreven aan tafel bij Mien. Harrie is een auteur en tafelvriend van Mien. Van november 2010 tot maart 2016 publiceerde Harrie ook columns op de website van ColumnX.
Harrie’s columns zijn gebaseerd op oude personages uit TV-series Catweazle en Doctor Who. De Britse acteurs Tom Baker en Geoffrey Bayldon vormen zijn inspiratiebron. Daarnaast maakt Harrie ook graag filosofische en sportieve uitstapjes.

Schrijfveren September 2015 (16 t/m 30)

Dagelijkse oefening in het schrijven van Schrijfveren. In maximaal 15 minuten tijd, associatief schrijven zonder correcties, naar aanleiding van een opgegeven titel. Met dank aan Hella Kuipers.
Hoe en wat? Zie: http://heldenreis.nl/schrijfveren
Oorsprong? Zie: http://judyreeveswriter.com/guidelines-for-writing-practice


16. Alles wat hier staat is fictie

Niets is waar. Alles liegt. Waar zijn we nu helemaal mee bezig. Alles zo maar spuien ins Blaue hinein, dat is geen porem. Maar het kan. Iedereen heeft zo zijn eigen waarheid. Wat kan het bommen. Met leugentjes om bestwil wordt vaak een heel leven gecomponeerd. Door een dirigent die er zelf in gelooft. Het is de toon die de muziek maakt zegt ie dan. Valse noten snijdt ie doormidden. Met een gouden stok. Het is de triangel die hem verraadt. De driehoeksverhouding maar dan in kristal. De zangeres die voor de bühne zingt weet geen maat te houden. Ze zinkt diep in bas en mineur. Het schaakspel wordt gespeeld. Met het publiek. Zeer vereerd. Daar zitten alleen maar wilde dieren. De wilde mensen staan immers in de piste. Sinds vandaag. Het circus Toni Boltini spekt het UWV. Wilde mensen worden op proef ingezet. De wilde dieren zijn op vakantie. Ze mogen niet meer werken in het circus. Werkeloos kijken ze toe. Vanaf de tribune, vanuit de loge. Ze lachen zich dierlijk. Vervelen zich stierlijk. Die wilde mensen bakken er niets van. Helemaal niets. Geef hun portie maar aan fictie.


17. Ik dacht dat ik de enige was

Daar sta ik dan met mij hoedje op. In een lege kamer. Ik dacht dat ik de enige was. En dat ben ik ook. In de war ga ik zitten. Zouden er nog meer mensen komen. Op mijn verjaardag. Het zal toch niet? Nee, het zal niet. Ik draai een leuk muziekje. My favorites. Welke? Dat vertel ik niet. Had je maar moeten komen. Op mijn verjaardagsfeestje. Zeventig werd ik vandaag. En nu speel ik de polemienaise. In mijn eentje. En een lol dat ik heb. Ik bestel nog een biertje en een pinda. Daar hou ik van. Lekker scherp. Mort subite. Het moet wel een donker drankje zijn. Ancienne Belgique. Daar zit ik dan. Op de bank in mijn Haags apartementje. Zou er nog iemand langskomen? Misschien een verlate nachtzuster. Een Florence die me red. Laat ok maar een taxi bestellen. Ik wil hier niet meer zijn. Ik dacht dat ik de enige was. En dat is ook zo. Ik vernlijf graag onder vrienden. Penvrienden bij voorkeur. Tikvrienden mag ook. Zolang ze maar tikken. Prettig getikt zijn. Ik dacht dat ik de enige was. Gelukkig is dat niet meer zo. Het lucht wel op. Negen minuten schrijven. Ik voel me zo vrij als een veertje. Een veertje in de lucht. Dat schrijf ik op. Opgelucht. Heel even voel ik me dan polemien. Polemienaise komt later wel weer.


18. Reïncarnatie

Geen bijdrage geleverd.


19. Hoe kon je aan die blauwe plekken?

Hoe kom je er vanaf. Ze zitten overal. Op mijn gezicht en op mijn armen. Zelfs op mijn benen. En ik heb geen flauw benul. Gisteren was het wel laat geworden. De jenever had stevig gevloeid. In een zee van drank hadden we onze hersenen gedrenkt en toen, toen zijn we op de bank in slaap gevallen. In een diepe, diepe roes.
Toen ik vanochtend opstond van diezelfde bank toen dacht ik al, hier klopt iets niet. In de spiegel kwam pas het besef. Heb ik dat gedaan? Heb ik mezelf zo toegetakeld? Mijn hoofd, mijn armen, mijn benen allemaal onder de blauwe verf. We hebben toch geen spel gespeeld? Met vreemde rituelen? De oorlog hebben we altijd buitenshuis gehouden, maar dit, dit slaat werkelijk nergens op.
En nu naar huis. Hoe vertel ik dit. En aan wie? Aan jullie dan maar het eerste lieve lezers, want het is te zot voor woorden. Was het nu maar waterverf? De olieverf zal nog weken blijven branden. Op mijn goddelijk wit Boteravelleke. Heel langzaam zweef ik uit de badkamer. Mijn huid vet opgezwollen. Dit doe ik nooit meer. Zeker weten. Op de achtergrond klinkt muziek, als ik het huis verlaat. I didn't know Fernando.

Geschreven met kleine censor.


20. Wat heb je allemaal bereikt?

In tram 14 reikte ik naar de sterren. Eerst met mijn linkerhand aan het grijze hengsel boven. Het schoot meteen door naar mijn hoofd. Vanuit de nek een pijnscheut. Ik zag sterretjes. Ik tolde snel van het ene lege hengsel naar het andere, langzaam naar voren. De noodrem haalde ik niet. Daarvoor moest ik helemaal naar achteren. Nee, naar voren in de tram moest ik, naar de tramchauffeur. Die had vast een cursus EHBO gehad. Gelukkig was het gangpad leeg. De mensen keken me wel raar aan. Wat slingert die nu als een baviaan door de tram. Dat las ik hun ogen. U weet wel, van die ogen die onmiddellijk wegschieten als ze oogcontact maken. Oogcontact met mijn ogen ja. Ik verwachtte op zijn minst heel even mededogen. Ze moeten toch de pijn in mijn bavianenogen gelezen hebben. Maar nee. Ik was de enige die de ernst besefte. Maar gelukkig haalde ik het eindstation. De rechterarm van de tramchauffeur. Net op tijd. Hij las mijn ogen en wist meteen adrem te handelen. Dit vroeg om noodhulp. Hij belde onmiddellijk 112. dat heb ik geweten. Ik voel de brancard nog in mijn rug. Wilde er eigenlijk niet meer vanaf. Maar dat wilde de doctoren weer niet weten. Op een bed werd ik gerold, wat er daarna gebeurde kan ik niet meer navertellen. Ik belandde in een diepe roes. De verdoving werkte onmiddellijk. Algeheel. Een ding weet ik wel zeker. De tram die neem ik nooit meer. Gaat sowieso moeilijk vanuit een rolstoel.

Geschreven met kleine censor.


21. Je stierlijk vervelen

Daar ren je dan dwars door Pamplona. Je drukt zo links en rechts wat mensen plat in een druk steegje. Er is geen ontwijken meer aan. Je verveelt je immers stierlijk. Vervelen krojgt ineens een geheel andere invulling. Het bloed spat tegen de spierwitte muren. Omstanders rennen weg. Maar niet nadat ze hevig geschreeuwd hebben. Om zoveel theater en zoveel bloed. Zij hebben geen tijd om zich te vervelen. Integendeel, zij hebben het druk. Druk met vluchten. Uit dit bizarre leven. Een beetje rennen door de straten van een veel te smal dorp. Bomvol toeristen. Toeristen? Dat mag je hopen. Voor hetzelfde geld zitten er een paar terroristen tussen. Toeristische terroristen. Op zoek maar sensatie. Bepakt met waterkanonnen en waterpistolen. Vechtend om aandacht. Meestal voor een verkeerde zaak. De stieren trekken zich er niets van aan. Zij maken geen onderscheid. Wat voor hun voeten loopt wordt doodeenvoudig in de lucht gesmeten. Op de horend genomen. Tegen de muur geplet. Uit verveling. Spaanse verveling. Een dag in hun leven mogen zij zich uitleven. De dikbillen. Ze springen wild door de nauwe straten. En hupsen hun konten zo nu en dan omhoog. Spektakels zijn het. De mannen die geplet worden hebben geen houvast. Ze kunnen de staart niet vatten. Een enorm woest lijf zit ertussen. Als die staart nu maar eens konden vastgrijpen. Dan zouden ze de stieren kunnen sturen. Van stuurs naar rechtdoor. Hup terug de stal in. De stierenstal. Mocht die al bestaan. Het bloed dat op de witte muren spat wordt bezongen door Spaanse weduwen. Bloedliederen ondersteund met zo nu en dan afgrijselijk gekrijs. De handen en het hoofd ten hemel geheven. Waarom, waarom? Waarom doen ze dit hun vrouwen aan? Wat valt er te bewijzen? Verboden worden moest het. Deze dierlijke traditie. Het is discriminerend voor de koe. In Spanje is de stier de zwarte Piet. Is het niet in een arena, dan is het wel in een vuig dorp. Pamplona of all places. De goede burgerij (hoezo goed? En voor wie dan?) drinkt sherry, het gewone volk (hoezo gewoon? En wie is er dan zo bijzonder?) drinkt wijn, zelf gebrouwen. De meesten op een goede afloop. Een enkeling drinkt bitter, het bloed van stieren. Zij zullen zich nooit, nee nooit meer stierlijk vervelen. De onrust in het bloed zal voor hen altijd een vervloeking blijven.


22. Baantjes

Dat heb ik weer. Disleksi. Een bizondere vorm ook nog. Ik voeg soms letters toe aan bestaande en niet-bestaande woorden. Ingewrikkeld, ik geef het toe. Soms laat ik ook lettes weg. En laat dat nou net in het zembad gebeuren. Ik trek daar iedere week baantjers. Crimineel hoe ik daar mijn best moet doen om een baantjer uit te zemmen. Waarom? Omdat er allemaal slagroomschepen in mijn vaarwater zemmen. Heel irrrrrritant. Ze zemmen ook nog vaak naast elkaar. Dan praten ze over kinderen en eten klaarmaken, of andersom. Soms duik ik dan maar onder hun door. Ik duik dan vlak voor hun gezicht weer boven water. Als ik heel boos ben sla ik ook nog even met mijn grote platvoeten op het water. Ik wil wel vaat maken in mijn baantjer. De bikken die ik dan van de drames krijg nadat ik mijn onderwaterkoprol (nou dat lukt in een keer, het opschrijven bedoel ik dan, zonder censor dus) aan de zembadbrand heb gemaakt speekt broekdelen. Gelukkig staat er altijd een badmeester langs de kant om de boel te sussen. Dat is nodig, want sos is de nood aan de man. Dan gaat het erop en lijkt het net of ik meedoe aan de laatste aflevering van Baantje. Ik ga dan maar snel naar huis. Een slagroomschip wil je niet achter je aan hebben.


23. Gesmokkelde brieven

Waar komen ze vandaan? Aangespoeld in groene flessen. Gisteren, aan het Noordzeestrand. De pers heeft zich erover heen gestort. Het was meteen wereldnieuws. De brieven zijn niet gedateerd. Zoveel is er tot nu toe over losgelaten. Maar ik weet beter. Zodra de pers zwijgt en de media niets loslaten hoedt u dan lieve lezer. Foto's op Twitter en Facebook laten onmiddellijk zien welke waarheden er zichtbaar zijn. In de groene flessen is duidelijk te zien dat het niet zomaar brieven betreft. Wie goed inzoomt ziet dat er een klein teken op iedere brief gemarkeerd staat. En dat teken, lieve mensen, dat teken laat niets te wensen over. Oude wonden worden opengereten bij het zien van dit vreselijke omen. Zoals het er nu voorstaat heeft Wikileaks al inzage gevraagd in de vreselijke documenten. Er wordt in de pers en media uitgegaan van brieven, maar documenten is in deze morbide situatie een meer gepaste term. De herkomst van de flessen is nochtans erg onduidelijk. Intimi (lees: hackers) beweren en lekken dat de flessen uit de oudheid stammen, de documenten van perkament zijn en het teken, ja dat verschrikkelijke teken van de Perzen afkomstig is. Hoe het perkament in de flessen terecht gekomen is is een nog groter mysterie. Het perkament kan mogelijk en makkelijk als brief worden aangezien. Maar hoe zijn ze dan in zee terecht gekomen. In de fles. Is hier de boel geflest? Is hier met opzet verwarring gesticht. Wetenschappelijk bewijs gemanipuleerd? En de belangrijkste vraag. Hoe zijn de brieven over de grens gegaan? Gesmokkeld wellicht? We zullen het nooit weten, vrees ik. Nu maar hopen dat het teken in de fles gehouden wordt. Liever in de fles dan aan de wand.


24. Dit mag wel uit mijn rugzakje

Bepakt en bezakt rijden we naar het vertrekpunt. We, want we zijn met zijn vieren. Lopen is onze hobby. En niet zo maar lopen. Nee, het liefst bergop. Bergaf doen we liever niet. Maar ja, what goes up must go down, nietwaar. We rijden door zonder stoppen. Dat bedoel ik natuurlijk niet letterlijk maar figuurlijk. We stoppen namelijk wel om te wisselen van chauffeur. Dan hoeven we niet te stoppen voor een overnachting. We rijden namelijk door tot aan de K3. De K3, maar die ligt toch helemaal in Pakistan? Klopt. Daarom is het ook belangrijk om door te rijden. We hebben niet voor niets geoefend. Hard geoefend op het belopen van een hoge berg. Van dalen hebben we zo langzaam de buik vol. Maar we nemen het er gewoon bij. Een dalletje hoort gewoon bij een uppertje. Het ene kan niet zonder het andere. Nadat we allemaal ons abonnement bij de sportschool hebben opgezegd en Beversport voor de laatste keer hebben leeggeplunderd zijn we in de bus gestapt. Een oud VW-busje. Je moet wat en wie lang spaart kan zich extra mueslirepen permitteren. Een koffervol hebben we ingeslagen. Een koffervol? Dat kan toch niet? Met een koffer de K3 op? Overdrachtelijk lieve lezer. Tuin er niet in. We stoppen de repen in onze Berghanzen en Karrimors. Ja, zo heten de rugzakken die we op onze rug dragen. Na drie weken rijden, we hadden onderweg wat opstoppingen, achtereenvolgend in Punjab, Afgania (noordwesten), Kasjmir, Sindh en Tan (van Beloetsjistan), om de puntjes op de i te kunnen zetten, zet de i tussen Kasjmir en Sindh en we hebben waarachtig een acroniem, Pakistan, staan we aan de voet van de K3. Hij kijkt ons vol verwachting en uitnodigend aan. Zodra we onze bergschoenen aantrekken zet de grote berg een mooi lied in. Drie meisjes komen huppelend van de berg. In adamskostuum. Vreemd, heel vreemd. Ik zie toch behoorlijk wat evakledij, in verschillende maten. Ineens begrijp ik ook waarom een paar Engelsmannen de berg ooit 'Broad peak' noemden. Laat het de plaatselijke bevolking niet horen. Hebben de meiden het niet vreselijk koud vraag ik me af. Domme vraag. Het is namelijk onder aan de berg, in het dal, let wel in het dal, maar liefst 25 graden Celsius. Boven op de berg, ja op de top, is het -7 graden. Maar ik vermoed dat ze onderweg de nodige kleren hebben uitgedaan. Ik besluit mijn regenkleding, die helemaal onderin mijn rugzak zit achter te laten. De weersvoorspellingen zijn goed en die regenkleding heb ik van de honderd keer dat ik hem meenam maar een keer nodig gehad. Het zit alleen maar in de weg en scheelt gewicht. Een gokje wagen kan nooit kwaad. De meiden wensen ons succes. Al jodelend. Halverwege de berg regent het koeiestaarten. Gelukkig heb ik een pet bij me. Wat een petweer.

Geschreven met kleine censor.


25. "Normaal"

"Doe 'ns effe normaal", dat was wat het kleine jongetje een beetje jolig tegen mij zei. Heel even overwoog ik een grote filosofische verhandeling te berde te brengen. Een oorvijg vond ik ongepast. Een fliosofische verhandeling zou nog meer ellende veroorzaken. Ik liet beide achterwege en besloot uiteindelijk een gevat antwoord te geven. "Hoe wil je het hebben? Oerendhard of orendhard?" Daar had de jongeling niet van terug. Ik hoorde bijna zijn harsens kraken. Het leek verdacht veel op Crocky Chips. Paprika. Zijn oren kleurden rood. "Nee, dat is normaal? Heb je al eens in de spiegel gekeken, naar je oren?" De jongen begon nu bijna te huilen. De spiegel die ik hem voorhield beviel van geen meter. Het was dan ook geen lachspiegel. Verre van dat. "Ik haal mijn opa hoor?" Ah, de zware middelen werden ingezet. "Opa Benny zeker, ik zou eerst eens beginnen met pa ... lijkt je dat geen beter idee?" Ik moets er niet aan denken dat ie Benny erbij geen halen. Het zou erg slecht zijn voor zijn gezondheid. Bovendien wilde ik Benny niets aandoen. Hij was per slot van rekening de held van het dorp. "Papa slaapt, die mag ik niet wakker maken." De jongen had een punt, slapende honden moet je niet wakker maken. "En mams!" Die vond ik veel leuker. "Mams mag van paps niet de deur uit als ie slaapt." Ik dacht heel even na. Dit jongetje was een wijs jongetje, dat mocht ik wel. "Nu beginnen je oren wel erg te kleuren bij jouw blonde lokken vriend, ik zou maar snel naar huis gaan." Ik zag het jongetje nadenken. De spontaniteit was plots verdwenen. Hij wist zich geen raad met de situatie. Een volwassen persoon die hem serieus bij de neus nam had hij nog niet eerder meegemaakt. Meestal liepen ze met hem weg waarschijnlijk. "Dat is normaal. Mijn rode oren zijn mijn handelsmerk, samen met mijn blonde haar." Nu was ik het die even na moest denken. Zo mondfiat heb ik de jeugd lang niet meer horen spreken. "Dan moet je snel in de reclame gaan, vriend!" Het jongetje begon nu keihard te lachen. "Daar zit ik al in!" Op mijn schouder voelde ik plaats een grote warme hand. Ik draaide me om en keek in de loddige ogen van mijn held. Benny. Wat was ie oud geworden.


26. Al die keren dat je moet wachten

Ik heb ze even bij elkaar opgeteld. Nou ja, even, het duurde wel bijna 50 jaar. Ze staan in mijn geheugen gegrift en hebben mij deels gevormd tot wat ik nu ben. Het begon al in de buik. En maar wachten. Gaat dat hier nog lang duren. Dat dacht ik toen. Ja, mijn voorkwabben waren in de tussentijd al volledig tot wasdom gekomen. Vandaar dat ik al vroeg kon denken. Met het denken begint dan ook het verzamelen en opslaan. Van gedachten en indrukken. En ja, de eerste confrontatie met het wachten was best hevig. Totdat ik eindelijk het licht zag. Door een harige rood doorbloedde kartelrand is alles begonnen. En maar wachten totdat ze de schaar erin zetten. En ik een zelfstandig losgekoppeld persoontje werd. Een hele ongeduldige, bleek al snel. In de wieg begon ik al snel met lopen en fietsen. Ik wilde niet wachten totdat ik groot genoeg was. Ik ontwikkelde bijzondere vaardigheden en schiep al snel records. Babyrecords luchtlopen en luchtfietsen. Mijn ouders noemden mij bij afwisseling, Babyselassie en Zoetemelkje. Al snel ontgroeide ik mijn wieg en nu maak ik echt grote stappen. De peuter-, kleuter- en pubertijd heb ik in no time succesvol doorlopen. Voortgestuwd door een niet aflatend ongeduld. Links en rechts heb ik in de haast wel wat ontwikkelingen niet goed doorgemaakt. Zodoende heb ik nog steeds een baard in mijn keel. Het kriebelt vreselijk, maar allez, er zijn ergere dingen in het leven. Bovendien heb ik zelf daarvoor een oplossing voor bedacht. Een inwending scheerapparaat, ook wel baardlepel genoemd. Het ongeduld heeft aldus ook nog wat opgeleverd. Een sterke uitvindingdrang. Nu vind ik de meest maffe dingen uit. Allemaal om mijn ongeduld en het lange wachten op vanalles en nog wat te beteugelen. In liften, bussen, wachtkamers heb ik de meest mooie dingen verzonnen. Te veel om op te noemen. De gedachtentrooster is daarvan de meest indrukwekkende. Ik gebruik deze dagelijks. Het helpt me ongeduldige gedachten te weerstaan op momenten dat het me echt te veel wordt. Erg handig. Al die keren dat ik moest wachten zijn nu gelukkig gebundeld in iets positiefs. Een grote hulp voor alle ongeduldigen onder ons. De gedachtentrooster. Alleen, heel frustrerend ik wacht nu al bijna tien jaar op pattentering. Zou het er ooit nog van komen ...?


27. 27 Minuten van onzekerheid

Ik doe er 27 seconden over. 27 Minuten, ik moet er niet aan denken, dat trek ik niet. Snel bedenk ik hoeveel keer 27 seconden in 27 minuten gaan. Eh ... 27 x 60 = 1620 : 27 = 60. Klopt dat? 60 keer zo lang. Dat kan niet. Ik moet er niet aan denken. Dat is 60 keer zoveel angst. 60 Keer zoveel twijfel. En ik die het zeker wil weten, wat moet ik nu. Een eerste aanname gaat er mij sowieso, hoe dan ook, niet in. En ik zeg het geen twee keer. Ik ben de eerste Nederlander die deze ontdekking doet. Het kan niet waar zijn. Deze jongen, deze frisse Nederlander ziet het voor het eerst gebeuren. Een inktzwam in het bos die rode inkt sproeit. Het besef valt toch na 27 seconden. Waarom zou ik me 60 keer 27 seconden afvragen waarom een zwarte inktzwam van de leg is? Waarom?


28. Een plek uit je jeugd die verdwenen is

De school is afgebroken. ik zie mezelf nog aan het raam zitten. Starend naar de hemel. Dromend over wat niet is in de klas. Meester Gerard dreunt samen met de klas de tafel van drie op. Ik wil niet meezingen. Nonchalant loopt hij tussen de bankjes door. Drie maal zes is achttien. Kedeng. In's Blaue hinein krijg ik een klap op mijn achterhoofd. Ik voel de trouwring die meester Gerard al lopend door de middelste rij aan zijn vinger naar de binnenkant van zijn hand heeft gedraaid, waardoor de zegel als een kleine plavuis uitsteekt, keihard aankomen. De tranen schieten in mijn ogen. Drie maal zeven is eenentwintig. Rot school. Rot leraar.
Ik zie mezelf aan het raam zitten. Opnieuw dromend. Dit keer van een leuke wereld. Een wereld gekend uit alle afleveringen van Pipi Langkous en Pipo de Clown en Mammaloe. Hoofdpersonen uit mijn tot nu toe kleine en jonge leven. In het lokaal dat er niet meer is, in de school die er niet meer is, werd ik gelouterd in de fantasie. ik droomde alle vervelende plekken weg. Weg uit mijn vroege jeugd. Mijn dromen waren altijd leuk. In Mini Mien's labyrint kwamen ze tot vrolijke wasdom. Meester Gerard reed dan op Pipi's paard heel hard weg. Achterna gezeten door een wilde Pipi. Hij verdween dan aan de horizon van mijn droom en kwam nooit meer terug.
In mijn dromen bestaat alles voor de eeuwigheid. Wel zo prettig. De stoel kan ik niet meer innemen. Hij is voorgoed verdwenen. En toch voel ik nog hoe hij zat. De keiharde multiplex stoel die amper veerde in de rug. Een kont van steen had ik aan het einde van de dag. Die wilde veel liever bewegen, in de vrije natuur, niet geknecht door vervelende rekensommen. De school, de klas, het schoolplein, het onbevangen spelen, de vriendjes, ze zijn niet meer. Allemaal gevangen in een droom. Een never ending droom.

Geschreven met kleine censor.


29. Pennenbakje

Sommige schrijvers hangen na verloop van tijd hun pen in de wilgen. Anderen in hun pennenbakje. Horizontaal dan wel vertikaal. Bij de ene drupt de inkt nog na, richting punt. Bij de andere baddert hij wat rond, in overpeinzing wat nog ooit te schrijven. Wachtend op een vaste hand en losse gedachten. Gewillige wilgengedachten drukken de inkt ook hangend door de punt. Dat zijn verhalen die geschreven moeten worden. Liggend in het inktbad worden de gedachten wat meer gereserveerd. Ze wachten gelijk een ei dat klaar is om uit het gekookte water gehaald te worden. Uitgekookt leep. Kijk maar eens goed naar dat ei. Hoe het borrelt, afhankelijk hoeveel gas er gegeven wordt, of elektra. Ook het ei wil het liefst de pan uit. Zoals eieren van Columbus.
De inkt in de pen van pennen die in pennenbakken te ruste zijn gelegd wordt vaak dik, stroef en stroperig. De pen wil dan niet meer schrijven. Als de pen geen aandacht krijgt zou hij het liefst in opstand komen. Laat dat nu net het manco zijn van een pen in ruste. De inkt kan niet naar zijn hoofd stijgen noch naar de punt. Wat valt er dan nog te schrijven? Hangend in de wilgen wordt het een ander verhaal. De inkt verdicht in de punt. Koekt aan en wordt keihard. Verbitterd ook. Zelfs met uiterste inspanning lukt het de inkt niet meer om door het pengat te druppen, te lekken. Alle informatie blijft in de punt hangen. Droevig haast. Niets zo erg als gedachten en wensen die verstopt raken in een keiharde punt.
Toch probeer ik het altijd wat te verzachten, het leed. Als troost. Eigen troost of troost voor een ander. De pen is net als de inkt gewoon soms even stout. Stout genoeg om de wet te overtreden. In een mate die voldoende is om recht te laten spreken en licht te straffen. Voor straf moet de pen of de inkt dan toch in de bak. In het bakje, als je troost wil geven en leed wil verzachten. Lieflijk zit de pen en de inkt dan zijn straf uit in het pennenbakje of het inktbakje. Het leest en leert dan veel. Vooral als het lang duurt. Ook doet de pen en de inkt iedere dag flink wat krachttraining. Het drukt zich op. Honderd keer per dag. Het loopt rondjes in de cel om in goede conditie te blijven. En dan vroeg of laat wordt ie verlost. Dan mag ie uit de bak. Terug de vrijheid in. Beperkt. Want vrijheid, echte vrijheid bestaat alleen maar in gedachten. Gelukkig kan daar niemand aankomen. Die neemt niemand je uiteindelijk af. Heerlijk is het dan weer om de gedachten de vrije loop te laten en vast te leggen op papier. Fysiek of digitaal te vereeuwigen. Zoals dat tegenwoordig gaat.

Geschreven met kleine censor.


30. Vaderlandsliefde

Het vaderland wanneer is dat geboren? Ik vraag het me af. Vaderlandsliefde, onlosmakelijk verbonden met oorlog. De oorlog begon toen Adam en Eva het paradijs verlieten. In het paradijs dacht niemand aan oorlogvoeren. Daar zweefden iedereen immers over landsgrenzen. Men deed toen nog niet aan landjepik. Alhoewel. Vruchtbare gronden werden wel bevochten, maar dan overdrachtelijk. Men kon er ook zwanger van raken. Zwanger in hoofd en buik. Al ras werd de aarde te klein. Zeker de bewoonbare. Men trok erop uit en bevoer de oceanen (maar pas nadat de Hellenen de Spartanen hadden bevochten en de Romeinen de Grieken en Confucius in het verre Oosten allang zijn gedacht had verkondigd in de openbaarheid). Ik sla vast nog wat geschiedstukken over, maar die mag de lezer zelf invullen. Onder het mom van ouderschap en nalatenschap werden gronden verdeeld en soms ook geplunderd. Dat vroeg om hekken. Soms hele hoge. Niemand die er meer doorheen kon. Vaderlandsliefde noemde men het sluiten van de grenzen. Eigen vaders eerst. Gelukkig waren er ook moeders die de boel meestal wisten te sussen. Ze kwamen wel pas heel laat in beeld. Heel, heel vroeger voerden zij zelf nog oorlog. In rare verenpakjes, groen en geel, vervaarlijk krijsend met hun snavel. Schrijlings gezeten op wilde paarden leerden zij het mannelijk geslacht een lesje. De mammaliefde voerde hoogtij. Opdat er nooit meer oorlog zou komen. Ammahoela, de geschiedenis legt duidelijk vast dat het niet gelukt is. Nog steeds wordt onder het mom van vaderlandsliefde de wereld bevochten. Tot bloedens toe. In sport en politiek, doen we het slinks en speels. Dat is de grote speeltuin voor zoete en zoute oorlog. En toch, als dan het Wilhelmus klinkt begint ook mijn borst te groeien. Maar dat doet ie eigenlijk bij ieder volkslied. Aangejaagd door trompetten en klassiek getrommel, en ja, zelfs door lyrische teksten kruipt er een kleine brok in mijn keel. Volle kracht vooruit, voor volk en vaderland. Liefde laat zich niet knechten. Niet tot en over de grens.

Geschreven met kleine censor.

Pennenbak

Sommige schrijvers hangen na verloop van tijd hun pen aan de wilgen. Anderen leggen hem in hun pennenbakje. Vertikaal of horizontaal. Bij de ene drupt de inkt nog na, richting punt. Bij de andere baddert hij wat rond, in overpeinzing wat nog ooit te schrijven, op zoek maar horizon, op zoek naar taal. Wachtend op een vaste schrijvershand en wat losse gedachten.

Sommige gedachten willen de inkt het liefst hangend door de punt drukken. Dat zijn verhalen die geschreven moeten worden. Liggend in het pennenbakje met de buik vol inkt, zijn de gedachten vaak ongeduldig. Dan koken ze in de inkt. Ze wachten gelijk een ei, dat klaar is om uit kokend water gehaald te worden. Kijk maar eens goed naar dat ei. Hoe het borrelt, afhankelijk hoeveel gas er gegeven wordt, of elektra. Eieren en gedachten willen het liefst de pan uit. Net als eieren van Columbus. Uitgekookt. Leep.

De inkt in de pen van pennen die in pennenbakken te ruste zijn gelegd, wordt maar al te vaak dik, stroef en stroperig. De pen kan dan niet meer schrijven. Als de pen geen aandacht krijgt wil hij het liefst in opstand komen. Laat dat nu net het manco zijn van een pen in ruste. De inkt kan namelijk niet naar zijn hoofd stijgen, noch naar de punt. Wat valt er dan nog te schrijven?

Hangend aan de wilgen wordt het een ander verhaal. De inkt verdicht in de punt. Koekt aan en wordt keihard. Hij raakt verbitterd. Zelfs met uiterste inspanning lukt het de inkt niet meer om door het pengat te druppen, te lekken. Alle informatie blijft in de punt hangen. Droevig haast. Niets zo erg als gedachten en wensen die verstopt raken in een keiharde punt.

Toch probeer ik het leed altijd wat te verzachten. Als troost. Eigen troost of troost voor een ander. De pen is net als de inkt soms even stout. Stout genoeg om de wet te overtreden. In een mate die voldoende is om recht te laten spreken en te straffen. Voor straf moet de pen of de inkt dan in de bak. Verkleind in het bakje, als je troost wil geven en leed wil verzachten.

Kortom ze zitten hun straf uit in de inkt- of pennenbak. Ze lezen en leren dan veel. Vooral als het lang duurt. Ook doen ze iedere dag flink wat krachttraining. Drukken zich op, honderd keer per dag. Ze lopen rondjes in de cel om in goede conditie te blijven en verzinnen onderwijl de mooiste verhalen.

En dan vroeg of laat worden ze vrijgelaten, verlost. Dan mogen pen en inkt de bak uit. Terug de vrijheid in. Beperkt. Want vrijheid, echte vrijheid bestaat alleen maar in gedachten. Gelukkig kan daar niemand aankomen. Die neemt niemand je uiteindelijk af. Heerlijk is het dan weer om de gedachten de vrije loop te laten en met pen en inkt, vast te leggen op papier. Fysiek of digitaal te vereeuwigen. Zoals dat tegenwoordig gaat.

Toelichting:
Geschreven naar aanleiding van schrijfopdracht ‘Schrijfveren’.
Een idee van Hella Kuipers in samenwerking met redactie ColumnX.
Zie ook: http://heldenreis.nl/schrijfveren
Schrijfveer: Pennenbakje (29 september 2015)

25-09-2015

Het meisje met de blauwe pet (6)

De man duwde Betsy terug op haar stoel en trok vliegensvlug een vaal bruin gordijntje voor het raam van de trein. De adrenaline stroomde plots door al mijn aderen. Dit vroeg om actie. Geen seconde te verliezen. Ik gooide mijn fiets aan de kant, nam een flinke aanloop en sprong met mijn ogen dicht, dwars door de bramenstruiken. Een aantal bramenslingers probeerde mij nog tegen te houden, ze braken echter alleen mijn val. Gelukkig maar. Ik viel voorover in het grint dat de bramenstruiken van het spoor scheidde en haalde flink mijn handen open. Mijn schuurpapieren handpalmen begonnen langzaam te branden en bloeden. Het weerhield mij niet van verder ingrijpen. Heldengedachten flitsten door mijn hoofd. Ik moest en zou hier handelen en snel. Mijn gedroomde liefde, mijn Betsy was in gevaar. Het enige wat ik voor mij zag was haar verschrikte blik en een vreemde grijns van de kale man in haar coupé.

De deuren zaten aan de andere zijde van de trein en ik moest hoe dan ook naar binnen. Snel sprong ik op de spoorlijn en rende om de achterkant van de trein heen. Nou ja, rennen, het was meer hinkstapspringen. De trein stond nog steeds stil en aan de voorkant zag ik de conducteur zijn hoofd uit het raam steken. Hij zwaaide naar mij, met een vreemd soort spiegelei boven op een stok. Een rood ei. Dat betekende vast gevaar. Op mijn hoede liep ik naar hem toe.

‘Jongeman, jongeman … er is iets raars gebeurd met mijn trein …’, hakkelde de conducteur. ‘Iets … iets … heeft mijn trein doen stoppen … zonder, zonder … gebruik van de noodrem … ik begrijp er niets … van … van … !’ De conducteur was behoorlijk van de leg. Dat was wel duidelijk.

Ik dacht alleen maar aan mijn Betsy en wat er mogelijk gaande was in haar coupé. Ik wilde het liefst de trein binnenstormen. De conducteur vormde mijn sleutel tot de trein.

‘Wil jij even voor de trein kijken? Ik kan de voorkant niet zien. Misschien heeft de trein iets geraakt. De machinist geeft geen kik en de deur van zijn cabine zit op slot. Ik durf zelf niet uit te stappen en te gaan kijken. Ben niet zo’n held.’

Alles voor de liefde dacht ik en twijfelde geen moment. Er lag niets voor de trein.

‘Er ligt niets. Maar mag ik u iets terugvragen. Ik wil graag in uw trein stappen om mee te helpen. U wil vast de trein onderzoeken. En u treft het, ik ben een speurneus eerste klas.’
Waar ik deze gouden inval ineens vandaan haalde is mij een raadsel. Maar nood en liefde breken wet … en prikkelen bovendien de fantasie.

‘Oh … een speurneus bent u, en dat moet ik geloven? Wat heeft u onlangs opgespeurd dan, ik wil wel bewijs.’

‘De liefde meneer, de liefde!’ Ik kon maar een ding zo snel bedenken en ik loog niet eens.

‘Ach … de liefde opgespeurd, alles voor de liefde … een speurneus naar mijn hart … kom binnen!’ De conducteur duwde de deur voor me open en ik sprong snel in de trein. Blijkbaar had ik een gevoelige snaar geraakt.

‘Ik zal achter in de trein beginnen met mijn onderzoek, probeert u dan te onderzoeken wat er met de machinist aan de hand is en kom dan mijn kant op!’ Op een of andere manier had de conducteur iets in mij opgeroepen waarvan ik niet wist dat ik het bezat. Moed, daadkracht en initiatief. Ik herkende wel onmiddellijk de drijfveer van mijn ongekend gedrag. Betsy! Snel ging ik op pad.

22-09-2015

Het nut van een dagboek

Omdat nu eenmaal een keer in de week of maand schrijven nauwelijks zin heeft, heb ik ooit besloten een dagboek te schrijven. Dat moet wel ruim gezien worden. Eigenlijk is er sprake van het schrijven van dagboeken. Iedere dag opnieuw zag een boek het leven. Mijn leven. Of de boeken daar zo gelukkig mee waren? Geen idee.

Ik laat het oordeel graag over aan de lezer. Dat de boeken eronder leden laat in ieder geval geen twijfel. Ze drenkten in zwarte inkt. En ik, ik was de drenkeling. Iedere dag schreef ik mezelf rechtop. Vertwijfeld over het leven dat ik leefde. Soms heel soms, schreef ik zelfs, was ik maar dood. Ja, dat kwam voor. Bij wie niet, dacht ik dan. Ik bedoel iedereen heeft wel eens een dipje of een behoorlijke dip.

Bij de boeken waarin een dip voorviel hield ik de inhoud meestal kort en bondig. Ik had niet zoveel woorden nodig om het klote gevoel dat die dag heerste te omschrijven. Op die dagen verstopte ik dat dagboek ook op een plek waar niemand het kon vinden. Stel je voor dat iemand mijn boek las? Eigenlijk een idiote vraag voor een schrijver in spé. Toch?

Na lang en veel boeken schrijven, iedere dag, begon ik er ook het nut van in te zien. Niet dat ik het interessant vond wat ik schreef. Het was in aanvang slechts voor een lezer bedoeld. En die lezer was ik. Pas later ging ik het groter zien. Ik zocht de dagboeken weer op. Putte er kracht en troost uit.

Soms lachte ik en soms huilde ik. Van emotie. Ja, van emotie. Om wat het betreffende dagboek weer had meegemaakt. Ik hield altijd een beetje afstand tot mijn dagboek. Dat wat ik niet graag las, hield ik dan heel even ver van me af. Zover mijn armen konden strekken. Nu zet ik gewoon mijn bril af.

Soms werd ik betrapt op het gestrekt lezen van mijn dagboeken. Ik heb er zelfs een foto van. Die had mijn vader van mij gemaakt tijdens een afschrikwekkend leesmoment, een passage waarin mijn vader zelf de hoofdrol speelde. Hij ging ontzettend tegen mij te keer in de desbetreffende dagboekpassage. En juist op dat moment maakte hij niet wetend de foto. En ik, ik strekte nog steeds mijn armen, het dagboek ver voor me uitgestoken. Maar dat duurde niet lang.

Mijn vader ging op zijn beurt gestrekt. Ook daarin speelde mijn dagboek een belangrijke hoofdrol. Het draaide om mijn vader’s oren. Bewees uiteindelijk zijn nut.

Toelichting:
Geschreven naar aanleiding van schrijfopdracht ‘Schrijfveren’.
Een idee van Hella Kuipers in samenwerking met redactie ColumnX.
Zie ook: http://heldenreis.nl/schrijfveren
Schrijfveer: Het nut van een dagboek (14 september 2015)

21-09-2015

Stilleven (12): Gestold geschreeuw

Bevroren hangen de schreeuwen aan de muur. Niemand die meer luistert. Wat valt er nog te zeggen? De beelden spreken immers voor zich. Ze hangen naast elkaar. Voor het eerst. Zoekend naar verbinding. De kijker bepaalt. Het schouwen van angst dringt diep door. Wat er achter de verf ligt is tot voor kort microscopisch onderzocht. Maar angstzweet laat geen DNA achter. Sommige geheimen zijn niet te ontrafelen. Zelfs niet met een zesde zintuig. De techniek en de geschiedenis ook zij kennen hun beperking. De angst blijft bevroren op de muur. Het lokt grote bezoekersaantallen. Records zullen mogelijk breken. Maar de angst die blijft. In sombere kleuren.

Mijn oog gaat uit naar de bedden. Ook die hangen naast elkaar. Zou daar ook nog angstzweet uit te destilleren zijn? Wat moet er in gewoeld zijn. Onrust onder de lakens. Niet de slaap kunnen vatten. Het grote mysterie laat zich niet vangen op doek. Hoe hard er ook gewerkt wordt. Tot het depressieve toe. Want als hard werken geen vruchten oplevert verzuurt de inspiratie. En heel veel zuur kunnen de hersens niet verdragen. Hersens op sterk water geven geen lucht. De natuur opzoeken en verfluchten vastleggen op canvas is een nobel streven. Maar wat als materie en materiaal niet doen wat hoofd en handen willen vastleggen? Uit woede worden ezels onderuit geschopt, wetend dat zij er ook niets aan kunnen doen. Het lucht heel even op.

Het liefst wil de schilder in het schilderij kruipen. In het bed dat zojuist geschilderd is. De natte olieverf snuiven en links en recht nog wat bij plamuren. Maar het kan niet, het mag niet. De verf is nog te nat, net als de angst. Pas als deze opdroogt is het goed. Dan kan het zout van het schilderij gesnoven worden. Suikerzoet hangen ze naast elkaar. De twee bedden. Als metaforen van stille arbeid. De bedden die de ruggen hebben gekend. Van vermoeide geesten.

Ik kijk nog even naar de vloer. Die is spijkervast en haarscherp in bruin gevangen. Noestig, knoestig vastgelegd. Snel en onbetaalbaar, haast onzichtbaar. Onbeweeglijk schilderbaar. De schilder in het schilderij veert op. Het is de vloer die schreeuwt en wakker houdt. Zweven kan niet meer.

Het meisje met de blauwe pet (5)

Mijn geduld werd uiteindelijk beloond. Vanuit Gouda reed de trein naar Schoonhoven en daar zat ze weer. Betsy. Mijn Betsy. Aan het raam en ze keek me aan, doordringend, vol verlangen. Dat is wat ik zag. Ze zwaaide en draaide haar gezicht naar me toe vanaf het moment dat de trein aan mijn gezichtsveld voorbij vloog. Was dit nu toeval? Of een moment van waarheid, van ware aard en ware liefde. De coup de foudre sloeg weer in. Maar nu anders. Beduidender. Dit was een moment om vast te houden. Een moment dat om actie vroeg. En weer legde Betsy haar hand tegen haar oor. Ik moest bellen. Maar hoe? Ik had immers geen telefoon. Een ding was zeker. Ik moest zo snel mogelijk telefoon regelen.

Verheugd reed ik terug naar huis. Ik had haar weer gezien. Het was mooi weer. De zon scheen. In mijn hoofd gingen de radertjes te keer. Ik probeerde mijn aandacht bij het fietsen te houden want mijn hart leek het even niet te houden. Waarom wordt het hoofd en hart toch zo beroerd bij het aanzien van een mooie deerne? Betsy had geen blauwe pet meer op. Bij mij zat de pet des te hoger. Het blauwe overgooiertje dat ze aan had stond haar echter ook schattig. Dat had ik in de gauwigheid wel gespot. Mijn gedachte maakte overuren. Ik probeerde het aantal omwentelingen van mijn voorwiel te tellen. Een welkome afleiding die ik niet lang volhield. Het ventiel flitste te vaak voorbij en ik raakte al snel de tel kwijt.

Ik keek op mijn horloge. Het was vroeg in de middag. Mijn besluit om naar huis te fietsen had ik geparkeerd. Ik moest en ik zou nu telefoon regelen. Waar zou ik toch kunnen bellen? Ik besloot niet naar huis te fietsen maar naar Schoonhoven. Misschien stapte Betsy daar wel uit. Het telefoonnummer dat ze mij gegeven had kwam ook uit Schoonhoven. Ik trapte nu flink door. In de verte zag ik al het klooster Sint Michiel liggen. Ik naderde dus spoedig station den Hem. Dan was Schoonhoven niet ver meer weg. Wacht eens even. Maar dat was natuurlijk een goed idee. Het klooster Sint Michiel, dat beschikte vast over een telefoon. De Franciscaner moesten toch af en toe ook bestellingen doen. En deze orde kende de zwijgplicht. Een ideale plek dus om liefdesbanden stiekem aan te gaan.

Met het idee vers in mijn hoofd gaf ik de pedalen nog meer kracht. Totdat ik bijna van mijn fiets viel. Niet omdat er iets op de weg lag waar mijn fiets over struikelde. Nee, omdat ik zelf plots in de handrem kneep. Van verbazing en schrik. Daar stond namelijk vlak voor station den Hem de trein stil, bevroren in het landschap. De trein met Betsy. Snel zocht ik de coupé op waar Betsy moest zitten. Waarom stond de trein überhaupt stil, zo vlak voor het station? De mensen in de trein zaten wat beduusd uit de raam te staren. Zo ook Betsy. Totdat ik in haar gezichtsveld stond.

Liefdesvonken sprongen over. Tegenover Betsy zat een oude man met een kaal hoofd en een blauw grijs gestreepte trui. Hij keek Betsy en mij afwisselend aan. Waarom ik dat zag is mij een raadsel. Misschien wilde ik alles wat zich in de omgeving van mijn Betsy bevond in mijn hoofd opnemen. Waakzaam vastleggen, als een grote geheugenfoto. Het was hoe dan ook een vreemde situatie. Voor iedereen. De man eiste plots de aandacht op van Betsy. Wie was die man? Hij was voorover gebogen en had de hand op haar schouder gelegd. Kende hij Betsy? Ze schrok en wilde het raampje van haar treincoupé opendraaien. Maar de man tegenover haar belette dat. Wat wilde Betsy mij vertellen? Bramenstruiken tussen het spoor en het fietspad belette mij om naar de trein te lopen. Deze situatie vroeg om actie. Maar welke?

15-09-2015

Wat ik graag zou willen hebben

Ik was twaalf toen ik hem voor het eerst zag. Zag en voelde. Wauw, wat een geweldige ervaring. Groen en stekelig was ie en bovenop zijn top een hele kleine bloem. Ik mocht er niet aankomen. Heb dat ook lang niet gedaan. Totdat ik de verleiding niet meer kon weerstaan. Heel, heel voorzichtig betastte ik zijn ranke lijf. Fier omhoog stond ie. Althans, naar mijn idee. Anderen zeggen dat ie een beetje scheef stond. Maar dat vond ik niet. Voor mij was ie zo recht als een paal. Helemaal onderaan had ie een heel klein beetje haar. Donzig. Engelenhaar. Daar leek het op. Zo’n haar dat je met Kerstmis in de boom en bovenop de stal drapeert.

De bloem op de knop was werkelijk prachtig. Diep roze. Van bovenaf gezien tweelobbig. Ja, het bloemetje was tweelobbig. Dat heb ik pas later geleerd. Tijdens biologie op school. Dat een bloem een of meerdere lobben kan hebben. Ook leerde ik waarom de groene paal zo stekelig was. Om zich te weren tegen vreemde indringers. Vreemd want wie wilde nu indringen in dit mooie ding. Niemand toch?

Hij heeft mijn hele jeugd op de vensterbank gestaan. Bij mijn opa en oma. Toen die naar het bejaardenhuis gingen heb ik nog gevraagd of ik hem mocht hebben. Maar daarover waren ze het samen niet een twee drie eens. Ik had ook nog broers en zusters en die hadden ook gevraagd aan opa en oma of ze dat maffe ding in de vensterbank mochten hebben.

Heel even hebben we nog geprobeerd om het ding te splitsen. Het had in de loop der jaren een paar aftakkingen gekregen. Daar waar eerst diep roze bloempjes zaten. Maar de stekken waren helaas geen lang leven beschoren. En toch. Ik zou dat ding heel graag willen hebben. De hele stam. Niet alleen de stukken.

Toelichting:
Geschreven naar aanleiding van schrijfopdracht ‘Schrijfveren’.
Een idee van Hella Kuipers in samenwerking met redactie ColumnX.
Zie ook: http://heldenreis.nl/schrijfveren
Schrijfveer: Wat je heel graag zou willen hebben (7 september 2015)

Schrijfveren September 2015 (1 t/m 15)

Dagelijkse oefening in het schrijven van Schrijfveren. In maximaal 15 minuten tijd, associatief schrijven zonder correcties, naar aanleiding van een opgegeven titel. Met dank aan Hella Kuipers.
Hoe en wat? Zie: http://heldenreis.nl/schrijfveren
Oorsprong? Zie: http://judyreeveswriter.com/guidelines-for-writing-practice


1. Afhankelijk van het seizoen

Daar zit ik dan. Naakt aan tafel achter mijn iPad. De kookwekker heb ik gezet op 15 minuten. De tafel heb ik niet opgeruimd. Nergens voor nodig, want de woorden die ik zoek vind ik hoe dan ook in chaos. Het klopt en het knaagt tussen de oren en ik denk 'waarom?'. Goede vraag. Waarom doe ik dit in al mijn naaktheid. Schrijven tot mijn stuitje pijn doet. Ik kijk even naar links om te kijken of ik de gordijnen wel heb dicht gedaan? De buren zouden toch eens voorbij lopen en mij zien? Moet er niet aan denken. De kans is groot dat ik gespot wordt. Het is in onze wijk het startmoment voor de terugkeer van al die mensen die werken. En ze kijken allemaal bij ons binnen. 'Is ie al thuis?' Staat dan op hun gezicht te lezen. Ja, hij is thuis.

Ik laat me niet kennen en schrijf rap verder. Het is de moeilijkste opdracht die ik mezelf tot nu toe gegeven heb. Nu ja, gegeven, hij is min of meer toebedeeld. Had ik dan keuze? Ja. Doen of niet doen. Ik heb gekozen voor doen. Pragmaticus als ik ben. Ik sta wel onder grote tijdsdruk merk ik. De klok tikt af. Geluidloos. Kan dat? Ja dat kan. De cijfers die verspringen als een verdwaald paard op een schaakbord in het kookwekkerscherm. Maken geen geluid maar tikken, of beter gezegd, klappen open en dicht. Althans gedeelten van de cijfers. Ze staan nu op 6:27. Ik zag het in een flits. Haast geboden dus, wil ik nog iets zinnigs zeggen in deze eerste schrijfwijzer.

Waarom haast? Is toch nergens voor nodig. De blaadjes vallen reeds van de bomen. De noten ook. In de zomer? Ja, in de zomer. Is dat niet afhankelijk van het seizoen? Nee dus. Ben je gek? De natuur staat op zijn kop. Wat zeg ik, de natuur valt op zijn kop. Ook al is de meteorologische herfst al ingevallen het blijft vreemd dat babyduiven uit hun nestje vallen. Op hun ster. Zo ligt er hier eentje voor mijn voeten. Een kaal roze lelijk klein karkasje met een bloedlip. Gevallen uit het kersverse nest van een laat verliefd, verloofd, getrouwd duivenkoppeltje. Zonde. Doodzonde.


2. Levende draken

Vuur en vlam spuwen ze in mijn nek. Het gonst aan de binnenkant van mijn schedel die regelmatig op ploffen staat. Zou ik een drakendoder vinden, ik zou hem meteen inhuren. Een edel en dankbaar beroep, drakendoder. Ridders hebben zich er in verslikt of aan vergrepen. Met wisselend resultaat. Uiteraard zijn de stoere verhalen van ridders die slaagden in hun missie (waarom noem ik het nu missie, het is maar een vak?) uitgebreid opgetekend. Wat mij meer fascineert zijn de verhalen van de ridders die faalden of net niet hun draak doden. Die zijn vaak veel heldhaftiger en zeker minder voorspelbaar. De ridder trouwt met de prinses die al haar hele leven zit te wachten op de drakendoder. Ammehoela. Geef mij maar een prinses die niet wacht. Bovendien, wat moet ik mijn leven lang in een kasteel als ik zelf al voortdurend gevangen zit in mijn hoofd. Dat leidt onmiddellijk tot hoofdbrekens. Hoofdbreker. Ook al zo'n mooi vak. Ik zie nooit vacatures voorbijkomen 'gezocht hoofdbreker, vooropleiding nog overeen te komen, prettige werkomgeving, kans op doorgroei, ervaring gewenst maar niet noodzakelijk'. Ik zou onmiddellijk solliciteren en ervoor gaan. Daarvoor geef je toch iedere baan of functie voor op? Naast die van drakendoder uiteraard. Ik denk ook dat een hoofdbreker meer kans maakt bij een prinses (en dan bedoel ik niet een prinses die al haar leven lang in een kasteel op een drakendoder zit te wachten). Een hoofdbreker immers breekt geen harten. Ja hooguit het hart bij hemzelf, maar dan denk ik, eigen schuld dikke bult. Het hart mag dan niet ver verwijderd zitten van het hoofd, voorzichtigheid blijft geboden. Voor hetzelfde geld sla je met de hamer volledig het licht uit in je eigen lijf. Niet doen!


3. De herkomst van mijn woorden

Ik brabbel wat voor me uit. Hardop en steeds luider articuleer ik vanachter uit mijn keel maffe woorden. Bri, brab, broe, bret. Kra, kro, kret. Drak, drek, drok. Arch, orch, ierch. Stop. Stop. Achter mij voel ik een hand in mijn nek. En nu opnieuw. Brie, brabe, broee, brete. Drake, dreke, droke. Arche, orche, ierche. Voel je het verschil. Achter in je keel. Ja, hardop. Nog een keer. Achter mij voel ik een hand achter op mijn rug langzaam omlaag kruipen. Plots stopt ie. Vlak onder mijn laatste rugwervel. Ik weet nu precies waar die zit. BRIB, BRABB, BROEB, BRETB. KRAB, KROB, KRETB. DRAKB, DREKB, DROKB. ARCHB, ORCHB, IERCHB. Helemaal goed. Ik stort bijna in. De laatste riedel is meer een hoestbui van woorden geworden. In de spiegel voor me zie ik dat iemand achter mij helemaal in een deuk ligt.

Les 1. Nooit luisteren naar de leraar. Les 2. Woorden spontaan op laten komen vanuit het middenrif. Nee dat ligt niet op de Bermuda’s. Les 3. Twee klinkers achter elkaar geef je altijd van katoen. Nee, daarvoor hoef je niet naar Texas Arizona. Het is hier godverdomme geen aardrijkskundeles. Les 4. Altijd voorover bukken zodra je denkt dat het woord er niet meteen uitkomt. De Efteling? Wat heeft dat er nu weer mee te maken? Het is hier geen pretpark. Vooruit nog een keer. Ik voel nu een hand langzaam over mijn billen richting knieholte gaan. Ja, ik weet het lezer. Ik zit anatomisch een beetje vreemd in elkaar. Het is daarom dat ik wat lichaamsdelen oversla. Edoch, ze doen niet ter zake in dit verhaal. Uiteindelijk beland de juffrouw bij mijn stembanden. Meteen raak. Doordat de juf zowel in knieholtes en stembanden knijpt krijg ik ineens een veel groter bereik. Het manifesteert zich onmiddellijk in de ruimte. Die wordt opgeslorpt door megagrote woorden van vreemd allooi. Waar komt dit ineens vandaan. Ga zo door. Het gaat goed. Roept de juf nog. Maar de woorden stijgen op. Geen idee wat de herkomst van mijn woorden is. Wat ik wel weet is dat ze tegen de muren bonken en elkaar ernstig storen en belemmeren in het overdrijven. In de juiste betekenis van het woord. Waar komt dat nu weer vandaan. Overdrijven. Er drijft hier niets over.


4. Hoe smaakt succes?

Van geen meter. Dat is het eerste dat in me opkomt. Succes is smakeloos. Het zingt eerst wat rond in je hoofd en daalt dan neer. Je wil het eigenlijk niet loslaten, succes, maar toch, omdat het geen geur heeft, geen smaak, geen tonggevoel lost het snel op in het geheugen. Heel, heel soms heeft het wel een smaak. Bitter. Dat is dan wat bij mij opkomt. Maar waarom bitter? Omdat je het niet geloofd? Of omdat je de afzender niet vertrouwd? Want waar komt succes vandaan? Wie of wat bepaald het succes? Meestal de ander of iets anders. Hoe vaker iets tot succes leidt. Hoe meer bitter het dan smaakt. Tenzij je het succes wel binnen laat komen. Niet voor maar achter op de tong. Waar zat die bittertransmitter ook alweer? Maar even serieus. Is dat nu de enige smaak die te detecteren valt bij succes. Nee, toch niet. Er is nog een andere smaak. Een smaak die wel nadere uitleg behoeft. Zoet namelijk. Maar alleen maar als het succes een overwinning betreft. Laat ik dat onderscheid maar meteen maken. Want succes kan ook een verlies inhouden. Kan dat? Ja, dat kan. Als ik mijn geduld verlies kan dat leiden tot succes. Dan laat ik namelijk los. Wordt misschien boos. Maar haal uiteindelijk wel een deadline. Ik schop hem onder de kont als het ware. Het lijkt een negatieve gewaarwording maar het is weldegelijk succesvol. Kortom het leidt tot succes. Anders komt dit schrijven bijvoorbeeld nooit af. Daarna ben ik natuurlijk bekaf. Dan kan het succes ook best wel zout of zuur gaan smaken. Ik drink dan gewoon een glaasje water. Het zuur en zout verdwijnt dan onmiddellijk. Heeft succes dan ook nog een bite? Een krokantje? Kraakt succes? Soms. Het kan de structuur van zand hebben. Maar dan komt het knarsetandend binnen. In twijfel trekken zeg ik dan. Succes mag nooit schuren. Het moet makkelijk te verteren zijn en niet in je mond blijven hangen. Vaak wordt succes in een keer doorgeslikt. Maar dat is ook niet goed.


5. Nieuwjaarswens

Wat vroegen de Romeinen vroeger, heel vroeger met Nieuwjaar? Een nieuw land, een leuke vrouw, een nieuw huis, goede gezondheid, een voorspoedige jacht, goed gereedschap, nieuwe riolering? Ik had het wel weten. Dat ze iets vroegen is al lang geleden vastgelegd. Door degenen die daarna kwamen. Hoe heetten ze ook alweer? De Middeleeuwers, de Goten, de Hunnen? In ieder geval mannen, vooral mannen in een zwarte of grijze jurk. Die woonden boven in donkere burchten, een soort van kastelen, maar dan zonder torens en die verveelden zich te pletter. Er kwam ook geen kip naar die burchten, naar die vierkanten kloosters, nu weet ik het weer hoe ze heetten. Het enige wat ze konden doen was beschouwen. De wereld beschouwen, de geschiedenis. Een beetje filosoferen en hogere sferen aanroepen. Ze stonden heel vroeg op en zaten de hele dag, of nee stonden de hele dag, vanalles op te tekenen wat in hun hoofd kwam. Dat deden ze met veren. Schrijfveren. Met zwarte en gekleured inkt. Eerst maakten ze met een soort potlood een schets. En daarna vulden ze de letters en de beelden die erbij kwamen in. Zo weten we dat de Romeinen heel graag op jacht gingen, met alles wat los en vast zat de liefde bedreven, vreemde wapens ontwierpen en een kei waren in irrigatie en wegenbouw. O ja, en landje pik deden ze ook graag. Todat er grote olifanten over de Alpen trokken. Toen trokken ze het heel even niet meer. Ze werden bij de ballen gegrepen en kregen een koekje van eigen deeg. Dat koekje smaakte niet echt goed, want de Hannies die konden niet zo lekker koken als de Romeinen. Soep met Hannieballen was het topgerecht. Word nu nog gekook bij De Wereld Draait Door. Allemaal gelezen in oude boeken. Ja, echt!


6. Oude liefdesbrieven

Ik heb ze altijd in mijn tas zitten. Zoveel post ontvang je tegenwoordig niet meer. Ze zitten stevig verpakt in oud bruin papier met een vlasachtig touwtje er omheen gebonden. Het past prima in mijn tasje. Zo weet ik ook meteen waar ik mijn smartphone kan opbergen. Afhankelijk van mijn stemming aan de binnen- of buitenzijde van het liefdesbriefpakketje. Gezien vanaf mijn lende waar de tas hangt. Voor de duidelijkheid, die hangt altijd aan mijn linkerzijde. Immers met rechts moet ik altijd een hand kunnen geven. Dat is lastig als de tas rechts hangt.

De oudste brief uit mijn liefdesbriefpakketje stamt uit 1823. Van Pieternel aan Theodorus. Ik noem bewust geen achternamen. Ze zouden eens mee kunnen lezen? Ik moet er niet aan denken. Lieve Theodorus, ik loop hier door het bos en denk aan jou. Alleen aan jou. Liefs, Pieternel. Ja de liefdesbrieven uit 1823 spraken bepaald geen boekdelen. Kan ook niet. Want dan pasten ze niet in de enveloppe. Hadden ze nu ook niet in mijn tasje gepast. Er zijn beperkingen aan de grootte van tasjes, net zo goed als aan het formaat liefdesbrieven. Zeker de oude.

De mooiste liefdesbrief uit mijn pakketje is die van Charles aan Diana. Hoe ik daar aan kom? Dat ga ik niet vertellen. Ik wil geen paparazzi wakker maken. Ik weet echt wel wie hier allemaal meeleest. Tipje van de sluier dan maar? Kan het niet laten als auteur en de lezer moet bevredigd, nietwaar? Ik kreeg de brief toegestopt van Elizabeth herself. Herself had er nogal moeite mee dat ...

De rest is geschiedenis. Liefdesgeschiedenis die ik altijd meedraag in mijn tasje. Ik overweeg binnenkort een rugzak te kopen. Het schijnt dat je daar veel meer in kunt opbergen. Dan kan ik het lekker meezeulen op mijn rug. Dan kan ik mijn collectie oude liefdesbrieven ook flink uitbreiden. Want er is niets leuker dan kunnen putten uit oude liefdesbrieven. Geluk, verdriet, weemoed, moed, hoop, verlangen, troost, allemaal gebundeld in oud bruin papier met vlasachtig touw verbonden. Prachtig toch?

En ooit, ooit, schrijf ik er een lied over. Een liefdeslied. Zeker weten. Met wel honderd kwatrijnen. Nee, meer. Oneindig veel kwatrijnen. Een neverending liefdeslied. Nooit, nee nooit hoeft men dan nog op auto repeat te drukken.


7. Wat je heel graag zou willen hebben

Ik was twaalf toen ik hem voor het eerst zag. Zag en voelde. Wauw, wat een geweldige ervaring. Groen en stekelig was ie en bovenop zijn top een hele kleine bloem. Ik mocht er niet aankomen. Heb dat ook lang niet gedaan. Totdat ik de verleiding niet meer kon weerstaan. Heel, heel voorzichtig betastte ik zijn ranke lijf. Fier omhoog stond ie. Naar mijn idee. Andere zeggen dat ie een beetje scheef stond. Maar dat vond ik niet. Voor mij was ie zo recht als een paal. Helemaal onderaan had ie een heel klein beetje haar. Donzig. Engelenhaar. Daar leek het op. Zo’n haar dat je met Kerstmis in de boom en bovenop de stal drapeert.

De bloem op de knop was werkelijk prachtig. Diep roze. Van bovenaf gezien tweelobbig. Ja het bloemetje was tweelobbig. Dat heb ik later pas geleerd. Tijdens biologie op school. Dat een bloem een of meerdere lobben kan hebben. Ook leerde ik waarom de groene paal zo stekelig was. Om zich te weren tegen vreemde indringers. Vreemd want wie wilde nu indringen in dit mooie ding. Niemand toch? Indringend bekijken, dat is nog tot daar aan toe. Maar verder wil ik toch niet gaan.

Hij heeft mijn hele jeugd op de vensterbank gestaan. Bij mijn opa en oma. Toen die naar het bejaardenhuis gingen heb ik nog gevraagd of ik hem mocht hebben. Maar daarover waren ze het niet zomaar een twee drie eens. Ik had ook nog broers en zusters en die hadden ook gevraagd aan opa en oma of ze dat maffe ding in de vensterbank mochten hebben.

Heel even hebben we nog geprobeerd om het ding te splitsen. Hij had in de loop der jaren wat aftakkingen gekregen. Daar waar eerst diep roze bloempjes zaten. Maar de stekken waren helaas geen lang leven beschoren. En toch. Ik zou dat ding toch heel graag willen hebben.


8. Papiermolen

De papiermolen, ik heb hem aangemeld bij de redactie van de Dikke van Dalen. Het woord kan eruit. Zowel uit de papieren als de digitale versie. Het kent te veel betekenissen en is daarmee ambigue. Ik raak er van in de war. En dat is nu juist niet de bedoeling van woorden.

Ik kom er al in de vroege ochtend mee in contact. Met de papiermolen. Hij hangt bij ons links van het toilet. Boven rechts. Zo blijf ik geoefend in beide armen. In de keuken hangt er ook een. In de keuken? Ja, in de keuken. Ik gebruik geen koffiebonen, maar papier. Waarom? Omdat al die reclamekrantjes die iedere dag bij ons in de papierbus vallen niet meer te pruimen zijn. Ik vreet ze niet meer. Ze gaan dus meteen de papiermolen in.

Ik trek er goedkope koffie van. Niet te pruimen, wel te zuipen. Het geeft een enorme besparing. Op deze manier onzinbladen consumeren. Ik stort wel iedere maand een euro op de rekening van de lokale voetbalvereniging, omdat die door mijn gedrag minder papier ophaalt. Als dank ontvang ik dan een gratis bingokaart voor de jaarlijkse bingoavond. Zo verdien ik bijna ieder jaar zelf wat extra's bij. Ik ben een tevreden man. Gelukkig in spel en liefde en ook in combinatie, het liefdesspel.

Maar terug naar de papiermolen. In zijn hoedanigheid als versnipperaar zou ik het woord mogelijk willen behouden. Ware het niet dat het woord papier op uitsterven staat. Ik heb uitgerekend dat het tempo waarmee bomen gekapt worden all over the world, de mensheid, dier- en plantenwereld, voor grote dilemma's stelt. Naar verwachting zullen er over pakweg tien jaar geen bomen meer zijn. Tegen die tijd verschijnt ook de nieuwe editie van de Dikke van Dale. Ik kan er maar beter op tijd bij zijn.

Achterhaalde woorden moeten eruit. Zo snel mogelijk door de woordenversnipperaar. We beschikken niet voor niets al jaren over computers. Een papiermolen is dan ook niet meer nodig om woorden en cijfers op te slaan, om jaren later, alsnog te vermalen. In Frankrijk noemen ze een computer niet voor niets een ordinateur. Het ordenen van woorden kan ook op een harde schijf. Boven de oceanen is plek genoeg voor opslag. In de cloud. Het waait met ter tijd vanzelf weg. Wel zo makkelijk.

De papiermolen is zo achterhaald, het museum in met dat ding. Zet er eentje langs de Kinderdijk. Wel eventjes fixeren met dure milieuvriendelijke lak. Het regent nogal in Nederland. En als Japanners en Chinezen aan een ding een hekel hebben, dan zijn het wel slappe papiermolens. Daar kun je ook geen entree voor heffen. Papiermolen eruit. Mallemolen erin.


9. Ik ben een held omdat ...

Ik ben een held omdat ... Nu moet ik hem toch onderbreken. Dit gaat echt te ver. In mijn leven ben ik genoeg blasé mannetjes en vrouwtjes tegengekomen om heldendom onmiddellijk te doorgronden en te bagatelliseren. Hoewel het uiteraard ook wel zijn charme heeft. Hoog van de toren roepen en dan afwachten wat het effect gaat zijn. Sommige ontvangers kunnen daar vreselijk onder lijden. Ze worden werkelijk waar kwaad. Pislink. Is dat dan het resultaat van effect. Pis die link over iemand wordt uitgestrooid. Ik dacht het niet.

Heldendom wordt altijd in context gezien van ontvangers en tijd. Het tijdsbestek bepaald ook voor een groot deel of iemand een held is. Heldendom moet door de tijd heen rijpen wil het echt beklijven. Laat ik een voorbeeld geven. Fredefor Mantibes. Ooit van gehoord? Ik kan u vertellen dat hij wereldberoemd is, was. In welke tijd? Precies, dat is het eerste wat u zich afvraagt? Waarom? De tweede vraag. Waarschijnlijk. Ik vul nu uw gedachten even in lezer.

Wel Fredefor Mantibes leefde in de vierde eeuw voor Christus. Voor wie? Juist ja voor Christus. Typisch gevalletje van iemand die het heldendom door de tand des tijds overleefd heeft. Hoewel men zijn bestaan ook wel in twijfel trekt. Door sommigen. En wat maakte Fredefor Mantibes zo belangrijk, zo'n held in de vierde eeuw voor Christus? Hij was de uitvinder van het heilige vuur, ook wel passie genoemd.

Nu denkt u misschien onmiddellijk? Bestond er voor de vierde eeuw voor Christus geen passie? Nou nee, niet echt. Althans het werd niet benoemd. De overlevering, daar gaan we weer, lulkoek denken sommigen onder ons nu, de overlevering verteld van de gebeurtenis die vooraf ging aan het benoemen van passie. De ontdekking van passie, het heilige vuur. Het schijnt dat Fredefor Mantibes zo'n mooie vrouw aanschouwde dat Fredefor keihard uitriep in vocalen: P - A - S - S - I - E.

Niemand begreep aanvankelijk waarom hij deze vocalen uitriep, totdat ook de anderen de vrouw aanschouwden. De passie was aldus geboren. Ik laat nu even in het midden of Fredefor een man of een vrouw was. In de vierde eeuw voor Christus vond men dat ook niet zo belangrijk. Nu wel. Het maakt alles uit. Man of vrouw zijn. Gelukkig is de passie gebleven. Een echte held die Fredefor Mantibes. Hij vond zichzelf geen held. Ik ook niet, wel. Waarom? Nou gewoon omdat ik het hier opschrijf.


10. Een vensterbank vol cactussen

Bergaf gaat het. Keihard. Een rode trui vliegt door de bocht. Door een Spaans landschap, vlak langs de weg. In een prachtig decor, een vensterbank vol cactussen. Achter hem iets blauws, iets Italiaans. Beiden zijn piepjong. Kennen geen enkele angst. De jeugdigheid jaagt, jaagt achter goud. Geen zilver want dat telt niet. Drie seconden scheidt Oranje van euforie. Limburgse zottigheid kent geen grenzen. Het is ook alweer zolang geleden. "Moreno ziet het allemaal gebeuren." Dat is wat de verslaggever in zijn microfoon roept. Hij zit niet eens achterop de motor. Er zit geen enkel Frans tussen. Dit is Spaans. Keihard Spaans ik wil alleen maar die 'Cabeza di carrera' zien. "Kop op!" schreeuw ik op het puntje van de stoel. Vanmolen rijdt elk gaatje dicht. Dat klinkt weer ouderwets. Heel Holland Toert. Zoetemelk herleeft. Janssen en Bogaard wie waren dat ook alweer? Zou het, zou het, mag het, mag het ...! De laatste kilometer komt eraan. Nummer 9 en 18 aan kop. Wie zijn dat? Hoe the fuck! Twee veteranen. Ze zijn niet meer belangrijk voor het algemeen klassement. Nicholas Roche wint de 18e etappe, voor Zubeldia. Tom Vanmolen zit in het wiel van Aru. Lekker puhhh ... Tom Vanmolen blijft nummer een in de Vuelta. De 70ste editie. Ik krijg nog een shot van een stierenvechtarena. Gelukkig geen stier te bekennen.


11. Beige verf

Ik zei nog zo: geen beige verf!
Hoezo, geen beige verf?
Beige is een moeilijke kleur!
Wat kan er nu moeilijk aan beige verf zijn?
Het past gewoon niet!
Hoezo, het past niet, waarbij past het niet?
Bij de kleur van de gordijnen, idioot!
Maar de gordijnen zijn zwart!
Ja, dat bedoel ik nu precies, dat past niet!
Zwart en beige gaat prima samen.
Echt niet!
Welke kleur had je dan gewild?
Nou iets fleurigs, beige is zo saai.
Nee, zwart dan.
Ho, ho, gaan we zo beginnen?
Hee, hee, wie is er hier begonnen?
En ik wil toch iets fleurigs, hoe dan ook!
We kunnen toch een fleurig schilderij ophangen?
Op een beige muur, naast zwarte gordijnen, ik dacht het niet.
Ik zat te denken aan een fleurige van Gogh, die gebruikt mooie kleuren.
Een van Gogh, ben je gek geworden!
Wat wil je dan?
Een Mondriaan, lekker rustig.
Een Mondriaan!
Ja een Mondriaan.
Geen denken aan, en dan zeker ook nog een uit zijn late periode.
Ja, die uit zijn vroege zijn veel te donker.
Ja, ho eens even, er komt hier geen Boogie Woogie in mijn kamer!
Jouw kamer, jouw kamer, het is ook mijn kamer!
Geen Boogie Woogie, dan heb ik nog liever een zigeunerjongetje.
Ha, ha, met of zonder traan ... Lekker cliché. Daar gaan we weer.
Warhol dan? Zo'n kleurenlithootje. Lekker veilig.
Tja ... daar moet ik even over nadenken hoor.
Misschien dan toch maar een andere kleur dan beige?
Rood?
Ja rood, laten we rood nemen!

Geschreven met kleine censor.


12. Mooie titels

Ze zeggen heel veel. Mooie titels. Maar nooit zag ik een titel die zo lang was. Daar gaat ie. De man die dacht dat ie na meer dan dertig jaar studie eindelijk een titel voor zijn naam kon zetten, maar door tegenslag erg veel vertraging opliep tijdens zijn dissertatie, een dissertatie die uiteindelijk moest leiden naar de langgedroomde baan van psychiater in een ontwenningskliniek voor zowel gameverslaafden, sociaal media verslaafden, goedkoop bier en goedkope wijnverslaafden en niet te vergeten kierewiedverslaafden, waarvan de laatsten dan ook nog eens zijn studieobject waren, maar die niet in de pas liepen doordat zij zo kierewiedverslaafd waren dat het niet mogelijk was om gedegen onderzoek te doen, en sterker nog, onderzoek niet eens toestonden omdat zij de halve tijd niet aanwezig waren, maar zweefden in de ruimte van onderzoek, meestal vlak boven de vloer, waardoor het onderzoek menigmaal gestaakt moest worden wegens hoofdletsel, waarbij dan ook nog eens een complicerende factor meespeelde dat er op de kliniek waar het onderzoek plaats vond niet voldoende medisch personeel aanwezig was om ondersteuning te bieden, edoch geen nood, als bijna afgestudeerde wist de man zelf natuurlijk de hoofdletsels te bezweren met emopleisters en speciaal verworven technieken, die in een non alternatief circuit, ook wel braaf burgerlijk circus genoemd, een dermate schandaal zouden doen losbarsten dat succesvol promoveren mogelijk in gevaar zou komen, waardoor de man uiteindelijk maar besloot zijn promoveren uit te stellen. Nou als dat geen mooie titel is, dan weet ik het niet meer.


13. Het is nooit te laat

Ik heb het je nooit verteld, maar ga het nu doen. Eindelijk heb ik de moed gevonden. Na al die jaren. Hoe verdrietig het me ook maakt, bij de gedachte alleen al. Waarom, waarom ben ik er nooit eerder mee gekomen? Het had zoveel ellende bespaard. Maar eerst, eerst moest er iets anders gebeuren.

Een leven lang trekt het aan me voorbij. De reden van het niet vertellen ligt daarin opgesloten. En met de jaren komt het dan na jarenlang diep, diep en grondig onderzoek heel, heel langzaam bovendrijven. Het duurt zolang dat de oorsprong van de vraag, en veel belangrijker nog het antwoord op die vraag komt bovendrijven. En daarom, daarom is het nu eindelijk tijd, rijpe tijd om jou in te wijden. In te wijden op mijn antwoord. Een antwoord dat veel gevolg zal hebben.

Ik heb het je nooit verteld, maar ga het nu eindelijk doen. Gewoon omdat je het moet weten. Ik kan het niet langer verzwegen houden. Het doet ook zo vreselijk veel pijn op de borst. De pijn is niet langer houdbaar. Met de jaren kroop het heel, heel langzaam vanuit mijn tenen langs de kuiten, dwars over mijn bilnaad, langzaam, heel langzaam richting spina, over mijn nek, naar de hersenkwabben tussen de oren. Toen kostte het besef nog lange tijd om tot me door te dringen. De omvattendheid en de leugen. De leugen die er altijd achter gelegen heeft. Die doorgeprikt werd, gelijk een ballonnetje. Geen lucht- en geen waterballon. Nee, een ballon van misère. Heel andere koek.

Een besef dat me gelijktijdig deed besluiten, dit moet verteld. Hoe dan ook. Sowieso. Onmiddellijk. Aan iedereen die het horen wil. En daar lag nu precies het probleem. Jij wilde nooit horen. En nu wel. Waarom? Omdat jij net als ik al die jaren doorgegroeid en gerijpt bent. Geknoest, geknot en uiteindelijk bevrijd, door een zwaar leven. Een leven dat ondoorgrondelijk uiteindelijk bovengronds kwam. In vol besef. In zoektochten naar werkelijkheid. Een werkelijkheid die voor iedereen anders verschijnt.

Een frisse vorm van verschijnen. Dat is wat ik jou duidelijk wil maken. Ik kan het, ik weet het, ik doe het. Dus luister en huiver. Het is nooit te laat.


14. Het nut van een dagboek

Omdat nu eenmaal een keer in de week of maand schrijven nauwelijks zin heeft, heb ik ooit besloten een dagboek te schrijven. Dat moet je wel ruim zien. Eigenlijk is er sprake van het schrijven van dagboeken. Iedere dag opnieuw zag een boek het leven. Mijn leven. Of de boeken daar zo gelukkig mee waren?

Ik laat het oordeel graag aan de lezer. Dat de boeken eronder leden laat in ieder geval geen twijfel. Ze drenkten in zwarte inkt. En ik, ik was de drenkeling. Iedere dag schreef ik mezelf rechtop. Vertwijfeld over het leven dat ik leefde. Soms heel soms, schreef ik zelfs was ik maar dood. Ja, dat kwam voor. Bij wie niet dacht ik dan. Ik bedoel iedereen heeft wel eens een dipje of een behoorlijke dip.

Bij de boeken waarin dat voorviel hield ik de inhoud meestal kort en bondig. Ik had niet zoveel woorden nodig om dat klote gevoel dat die dag heerste te omschrijven. Op die dagen verstopte ik dat dagboek ook op een plek waar niemand het kon vinden. Stel je voor dat iemand mijn boek las? Eigenlijk een idiote vraag voor een schrijver in spé. Toch?

Na lang en veel boeken schrijven, iedere dag, begon ik er ook het nut van in te zien. Niet dat ik het interessant vond wat ik schreef. Het was in aanvang slechts voor een lezer bedoeld. En die lezer, die was ik. Pas later ging ik het groter zien. Ik zocht de dagboeken weer op.

Soms lachte ik en soms huilde ik. Van emotie. Ja, van emotie. Om wat het betreffende dagboek weer had meegemaakt. Ik hield altijd een beetje afstand tot mijn dagboek. Dat wat ik niet graag las, hield ik heel ver van me af. Zover mijn armen konden strekken.

Soms werd ik betrapt op het gestrekt lezen van mijn dagboeken. Ik heb er zelfs een foto van. Die had mijn vader van mij gemaakt tijdens een afschrikwekkend leesmoment waarin mijn vader de hoofdrol speelde. Hij ging ontzettend tegen mij te keer in de desbetreffende dagboekpassage. Juist op dat moment maakte hij nietwetend de foto en ik ik strekte nog steeds mijn armen. Het dagboek ver van me vooruit gestoken.

Daarna ging mijn vader gestrekt. En ook daarin speelde mijn dagboek een hoofdrol. Het bewees zijn nut.

Geschreven met kleine censor.


15. Een vroege schoolherinnering

Ik doe mijn ogen open en word wakker in een grote lege kamer. De muren lijken op grote afstand te staan en zijn spierwit. Ik verdrink in de ruimte. In de verte zie ik hoe een deur geopend wordt. Een vrouw op naaldhakken komt kittig op mij afgelopen. Het klakken met de hakken doet pijn aan mijn oren. Ze nadert mijn bed en ik probeer te vluchten in de lakens. Ik voel dat ze nu naast mijn bed staat. Mijn hoofd staat op springen. Ik weet wat er nu komen gaat. Aan de geluiden die buiten de lakens proberen door te dringen hoor ik hoe de spuit geladen wordt. Als een giftig geweer. Mijn lijf begint spontaan te kronkelen als een slang die zojuist een compleet varken verorberd heeft en zich geen weg weet met het buikmonster. Want dat is het intussen geworden. Ik zie hoe de roze krulstaart uit haar bek hangt. Het laken wordt boven mijn neus weggetrokken en ik word tot stilte gemaand. Geen enkel besef dat ik geluiden produceer trek ik mijn tong in een automatische reflex naarbinnen. Hij plakt tegen mijn huig en voelt bitterzuur. De lading gif die in mijn lijf gespoten wordt trekt door mijn hele lijf. Traag, stroperig brengt het mijn lijf in een roes. Het dromen houdt op. Een nieuwe werkelijkheid treedt binnen. De vrouw op naaldhakken is ineens verdwenen. In de grote lege witte ruimte komen de muren op mij af. Ik hoor ze kraken. In mijn gedachten breek ik ze af. Steen voor steen. Vlak voor mijn bed staan de muren stil. Op nog geen meter van me vandaan. Ik kan ze bijna aanraken, in gedachten dan. Benauwdheid slaat toe. Mijn hoofd zweet. Het zweet zo ernstig dat het zoute water van mijn gezicht spat. De muren worden drijfnat en drijven heel langzaam het zweet af naar de vloer. Ik loop leeg, ik voel het. Het zweetwater op de vloer stijgt. Mijn bed is ook al drijfnat. Zal ik straks verdrinken in mijn eigen angstzweet. Dat zal toch niet. Ik moet mezelf bedwingen. Mijn droom, mijn gedachten. In een vacuum zoek ik naar nabije realiteit. Iets om mezelf aan vast te klampen. Al is het maar heel even. Desnoods een schoolherinnering.